ECLI:NL:RBOBR:2024:1025

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23/1318 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing WIA-aanvraag na 104 weken ziekte met bestuurlijke en burgerlijke lus

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een mondelinge tussenuitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een WIA-uitkering had aangevraagd na 104 weken ziekte. De rechtbank constateerde dat het UWV, na een bezwaarschriftprocedure, de afwijzing van de aanvraag had gehandhaafd. De zaak omvatte drie geschilpunten, waaronder de beoordeling van de medische situatie van de eiser, die lijdt aan de ziekte Bechterew. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende had toegelicht waarom de eerdere beoordeling van de primaire verzekeringsarts gevolgd kon worden, ondanks nieuwe informatie die door de behandelend arts was verstrekt. De rechtbank paste een combinatie van een bestuurlijke lus en een burgerlus toe, wat betekent dat het UWV de gelegenheid kreeg om de geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen, terwijl de eiser ook de kans kreeg om zijn standpunten nader te onderbouwen.

De rechtbank stelde dat het UWV binnen zes weken na de tussenuitspraak het gebrek in de besluitvorming moest herstellen, en dat de eiser binnen vier weken zijn standpunten verder moest onderbouwen. De rechtbank gaf aan dat de huidige beoordeling van de beperkingen van de eiser niet voldoende was onderbouwd, en dat er meer informatie nodig was om tot een definitieve uitspraak te komen. De rechtbank benadrukte dat het geding na deze tussenuitspraak beperkt zou blijven tot de beroepsgronden die in de uitspraak zijn besproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze tussenuitspraak, maar dat dit wel mogelijk was tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1318T

proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem geen uitkering toe te kennen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting tussenuitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak zijn standpunten nader te onderbouwen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak het gebrek in de besluitvorming te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Motivering

1. Het UWV heeft na een bezwaarschriftprocedure de afwijzing van eisers aanvraag voor een WIA-uitkering per 26 november 2022 gehandhaafd. In deze zaak liggen drie geschilpunten op tafel: 1) is de verzekeringsarts bezwaar & beroep (B&B) uitgegaan van een juist beeld van eisers Bechterew, 2) moet eiser vanwege het gebruik van Tramadol beperkt worden geacht voor werk met verhoogd persoonlijk risico en 3) geven de fysieke en psychische klachten van eiser aanleiding om een urenbeperking aan te nemen.
2. Het UWV heeft op de zitting gezegd dat als de rechtbank een gebrek in de besluitvorming constateert, het UWV bereid is dat gebrek te herstellen. Dit wordt een bestuurlijke lus genoemd. De rechtbank kan ook eiser in de gelegenheid stellen om zijn standpunten nader te onderbouwen als de rechtbank vindt dat die onvoldoende zijn onderbouwd. Dit wordt een burgerlus genoemd. De rechtbank constateert dat de besluitvorming van het UWV een gebrek vertoont, maar ook dat een aantal van eisers standpunten op dit moment onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank past daarom een combinatie van een bestuurlijke lus en een burgerlus toe en licht dat hieronder toe.
3. De rechtbank is het met eiser eens dat bij de huidige stand van zaken de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van eisers objectiveerbare beperkingen niet begrijpelijk is en nadere toelichting behoeft.
3.1.
De behandelaar van eiser meldt in zijn brief van 13 juni 2022 een rustig beeld van Bechterew. De primaire verzekeringsarts is daar in zijn rapport van 24 november 2022 ook van uitgegaan. Daarin is onder meer opgemerkt: “Vooralsnog zijn er geen objectieve gegevens voorhanden waaruit een daadwerkelijke verslechtering/opvlamming zou blijken. Bij eigen onderzoek werden geen forse afwijkingen geconstateerd, behoudens pijnprovocatie. (…) Het betreft namelijk verspringen/wisselende gewrichtsklachten waarbij er actueel geen aanwijzingen worden gezien voor inflammatie. Differentiaal diagnostisch wordt hierdoor op dit moment vooral gedacht aan psychosomatische (pijn)klachten. Zeer forse beperkingen worden daarom niet aannemelijk geacht.”
3.2.
In de bezwaarfase overlegt eiser een brief van zijn behandelaar van 28 november 2022. Daarin staat dat eisers klachten passen bij een inflammatoir beeld van Bechterew. Ook zijn in die brief concrete onderzoeksbevindingen opgenomen, onder andere ten aanzien van (problemen met) de beweeglijkheid van eiser en de relatie van zijn pijnklachten met Bechterew.
3.3.
De verzekeringsarts B&B heeft op 24 maart 2023 gerapporteerd. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts B&B zowel de brief van 13 juni 2022 als van 28 november 2022 heeft gezien. In de (summiere) weergave van zijn eigen verzekeringsgeneeskundig oordeel geeft de verzekeringsarts B&B aan zich achter het oordeel van de primaire verzekeringsarts te kunnen scharen, maar dat steunt wat dit aspect betreft in belangrijke mate op de informatie van eisers behandelaar van 13 juni 2022. Eiser heeft gemotiveerd gesteld – en de rechtbank kan dat volgen – dat uit de informatie van 28 november 2022 blijkt dat eisers Bechterew niet meer rustig maar inflammatoir is en dat de op de datum in geding geclaimde aanvullende beperkingen daarmee te objectiveren zijn (althans dat ze niet slechts psychosomatisch zijn). De rechtbank vindt dat verzekeringsarts niet heeft toegelicht waarom in het licht van de informatie van 28 november 2022 – waarvan de behandelaar met zijn brieven van 12 en 14 juli 2023 de juistheid benadrukt – het oordeel van de primaire verzekeringsarts onverkort kan worden gevolgd. Dit zal de verzekeringsarts B&B alsnog moeten doen. Daarbij wijst de rechtbank er volledigheidshalve nog op dat als de verzekeringsarts B&B een van de behandelend sector afwijkend medisch oordeel wil innemen, hij hierover de behandelend sector dient te raadplegen. [1]
4. Eiser claimt een aanvullende beperking op beoordelingspunt 1.8.6 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) en een urenbeperking. Op dit moment vindt de rechtbank dat onvoldoende onderbouwd
4.1.
Eerst de geclaimde beperking ten aanzien van werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Eiser wijst op zijn gebruik van Tramadol en dat de verzekeringsarts B&B heb daarom beperkt heeft geacht ten aanzien van beroepsmatig vervoer. Eiser wijst op de forse consequenties van dit opiaat voor de rijvaardigheid en vindt dat die ook tot eerstgenoemde beperking moet resulteren. De rechtbank volgt dat niet zonder meer. Eiser is immers niet beperkt geacht ten aanzien van vervoer (met inbegrip van het persoonlijk gebruik van een motorvoertuig). Daarmee volgt de rechtbank op dit moment niet dat eiser kennelijk zo beperkt is ten aanzien van zijn rijvaardigheid dat dit eerstgenoemde beperking rechtvaardigt. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld dit nader te onderbouwen.
4.2.
Ook de urenbeperking vindt de rechtbank op dit moment onvoldoende onderbouwd. Het is de rechtbank duidelijk dat eiser lijdt aan psychische en lichamelijke klachten. En eiser heeft er in algemene zin gelijk in dat angststoornissen en auto-immuunziekten aanleiding kunnen zijn om een urenbeperking aan te nemen. Het gaat echter allereerst om een beoordeling van eisers concrete situatie. De enkele verwijzing naar een verstoorde nachtrust is in dat verband niet voldoende. Verder wordt in principe pas de wijk naar een urenbeperking genomen als de objectiveerbare beperkingen van eiser niet of onvoldoende een plaats in de andere rubrieken van de FML kunnen krijgen. Eiser heeft verder ook niet geconcretiseerd hoe die urenbeperking er uit moet komen te zien en waarom – als het om een verstoorde nachtrust gaat – niet kan worden volstaan met een beperking voor werken in de avonden en nachten.
5. Dan volgt nu nog een aantal aanwijzingen voor het vervolg van de procedure.
5.1.
Het UWV heeft op de zitting verklaard gebruik te zullen maken van een door de rechtbank geboden mogelijkheid om een geconstateerd gebrek in de besluitvorming te herstellen. De rechtbank heeft een dergelijk gebrek geconstateerd en aanleiding gezien om het UWV in de gelegenheid te stellen dat te herstellen. De rechtbank stelt daarvoor de (in artikel 8:51a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde) termijn van zes weken. Dat herstellen kan met een nadere verzekeringsgeneeskundige rapportage van de verzekeringsarts B&B dan wel, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar. Mocht het UWV niet in staat zijn om van de hiervoor genoemde mogelijkheden gebruik te maken binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zal het UWV binnen de gestelde termijn een concreet en gemotiveerd verzoek voor verlenging daarvan moeten indienen.
5.2.
Eiser wordt in de gelegenheid gesteld een nadere onderbouwing van zijn standpunten en eventuele aanvullende medische informatie aan te leveren binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak. Eiser heeft op de zitting desgevraagd met die termijn ingestemd. Op deze manier kan die nadere onderbouwing en de eventuele aanvullende medische informatie door de verzekeringsarts B&B worden betrokken bij de nog op te stellen verzekeringsgeneeskundige rapportage. Als eiser niet in staat is om van de hiervoor genoemde mogelijkheden gebruik te maken binnen de daarvoor gestelde termijn, dan moet hij binnen die termijn een concreet en gemotiveerd verzoek voor verlenging daarvan indienen. Als de rechtbank het verzoek toewijst zal dat ook tot gevolg hebben dat de in 5.1. aan het UWV gestelde termijn met eenzelfde periode wordt verlengd zodat de verzekeringsarts B&B in één rapportage kan ingaan op het in punt 3.3. geconstateerde gebrek en de in 4.1. en 4.2. verzochte nadere informatie van eiser.
5.3.
Nadat het UWV gebruik heeft gemaakt van de herstelgelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV (volgens artikel 8:51b, derde lid, van de Awb). Ook hier geldt dat als – in dit geval – eiser niet in staat is om van de hiervoor genoemde mogelijkheden gebruik te maken binnen de daarvoor gestelde termijn, hij binnen die termijn een concreet en gemotiveerd verzoek voor verlenging daarvan moet indienen.
5.4.
In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep, ook in de situatie dat een partij een termijn voor een reactiemogelijkheid ongebruikt laat verstrijken.
5.5.
De rechtbank wijst er nog op dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [2]
De rechter deelt mee dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst er tot slot op dat tegen deze tussenuitspraak nu geen hoger beroep kan worden ingesteld. Tegen deze tussenuitspraak kan wel hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1524, en Centrale Raad van Beroep 6 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2330.
2.ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.