ECLI:NL:RBOBR:2024:2984

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/3244
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en de rol van de medische afzakker

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 28 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had op 25 november 2022 een WIA-uitkering aangevraagd, waarna het UWV op 4 april 2023 een loongerelateerde WIA-uitkering toekende met een maandloon van € 2.589,12. Eiser was het niet eens met de hoogte van het dagloon, dat door het UWV was vastgesteld op € 119,04, en stelde dat zijn eerste ziektedag op 19 april 2019 lag, wat invloed zou moeten hebben op de berekening van het dagloon. De rechtbank oordeelt dat de medische afzakker geen rol speelt bij de hoogte van het WIA-dagloon en dat de referteperiode voor de dagloonbepaling niet losgekoppeld kan worden van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 8 maart 2021. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de hoogte van de WIA-uitkering niet wijzigt en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/3244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser heeft op 25 november 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 4 april 2023 met ingang van 6 maart 2023 een loongerelateerde WIA-uitkering aan eiser toegekend en vanaf 12 april 2023 een WGA-vervolguitkering. Het WIA-maandloon zou € 2.589,12 zijn. Met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat hij 100% arbeidsongeschikt is maar niet duurzaam. Daarom heeft hij vanaf 6 maart 2023 recht op een loongerelateerde WIA-uitkering en vanaf 12 april 2023 op een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de ouders van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De wettelijke regels die voor deze uitspraak belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser werkte van 1 april tot 25 april 2019 bij [naam] B.V. Hij meldde zich met ingang van 19 april 2019 ziek. Met het besluit van 7 oktober 2019 kende het UWV met ingang van 26 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiser toe. In de brief van 18 oktober 2019 van het UWV staat dat eiser tijdens een telefonisch gesprek meldde dat hij vanaf 1 november 2019 weer arbeidsgeschikt is. Met het besluit van 6 november 2019 beëindigde het UWV de ZW-uitkering met ingang van 1 november 2019, omdat eiser met ingang van die datum hersteld is. Eiser maakte geen bezwaar tegen dat besluit.
3.1.
Eiser werkte van 30 september 2019 tot en met 1 december 2019 bij [naam] B.V. Op 10 november 2019 vroeg eiser een Werkloosheidsuitkering (WW) aan. In de aanvraag gaf hij als reden voor het einde van de dienstbetrekking aan: ‘Tijdelijk contract/uitzendbaan stopt’. Met het besluit van 26 november 2019 kende het UWV met ingang van 7 november 2019 een WW-uitkering aan eiser toe.
3.2.
Eiser werkte van 20 januari 2020 tot en met 19 maart 2020 bij [naam] . Op 25 maart 2020 vroeg hij een WW-uitkering aan. In de aanvraag gaf hij als reden voor het einde van de dienstbetrekking aan: ‘In de proeftijd zou ik naar een andere functie gaan, maar vanwege corona is mijn contract beëindigd. Dit is echter bij meer mensen gebeurd en iedereen vond het erg jammer.’ Met het besluit van 7 april 2020 liet het UWV eiser weten dat zijn recht op de eerdere WW vanaf 7 november 2019 blijft doorlopen.
3.3.
Eiser meldde zich vanaf 6 mei 2020 ziek vanuit de WW. Zijn WW-uitkering werd dertien weken doorbetaald en hij ontving vanaf 5 augustus 2020 een ZW-uitkering. Met het besluit van 30 november 2020 beëindigde het UWV zijn ZW-uitkering met ingang van 2 november 2020, omdat hij sinds die datum hersteld is. Eiser maakte daar geen bezwaar tegen.
3.4.
Eiser werkte van 2 november 2020 tot en met 31 januari 2021 bij [naam] B.V. Op 25 januari 2021 diende eiser een aanvraag WW herleving in. Met het besluit van 25 februari 2021 zette het UWV de WW-uitkering van eiser vanaf 25 januari 2021 voort.
3.5.
Eiser werkte van 8 tot 28 februari 2021 bij [naam] B.V.
3.6.
Op 8 maart 2021 meldde eiser zich ziek vanuit de WW. Met het besluit van 7 juni 2021 werd zijn WW-uitkering per 7 juni 2021 beëindigd. Vanaf die datum kende het UWV aan eiser een ZW-uitkering toe.
De standpunten van partijen
4. Het UWV heeft het WIA-dagloon na indexering vastgesteld op € 119,04 en het WIA-maandloon op € 2.589,12. Het UWV is daarbij uitgegaan van het loon volgens opgave van de werkgevers van eiser en de uitkering van het UWV in de periode van 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021.
4.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt dat zijn eerste ziektedag 19 april 2019 is. Hij heeft vervolgens bij vier verschillende werkgevers geprobeerd weer te werken. Door zijn ziekte is hij er telkens niet in geslaagd dat werk te behouden. Volgens eiser is er sprake van een medische afzakker. Hij vindt dat de beslissing moet zijn, zoals het UWV toelicht bij de uitleg over de berekening van het dagloon: ‘Indien u voorafgaande aan uw ziektemelding een WW- of WAZO-uitkering ontving is uw dagloon afgeleid van die voorafgaande uitkering.’ Of dat het UWV het dagloon berekent één jaar voor de eerste dag van de ziekmelding op 19 april 2019, dus van 18 april 2018 tot en met 19 april 2019.
4.2.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat het dagloon van eiser correct werd berekend gelet op de gegevens die bij het UWV bekend zijn. Het is volgens het UWV niet relevant of er sprake is van een situatie van een “medische afzakker”, want dat zou alleen gevolgen kunnen hebben voor het vaststellen van de maatman en mogelijk een hoger maatmaninkomen tot gevolg hebben. Eiser wordt echter op basis van zijn huidige maatman al volledig arbeidsongeschikt geacht en daarom is er geen belang bij het vaststellen van een mogelijk hoger maatmaninkomen. Het UWV ziet in de feiten en omstandigheden onvoldoende grond om eiser te volgen in zijn standpunt dat zijn eerste ziektedag op 19 april 2019 zou liggen. Dat bepaalde ziektebeelden zich al eerder bij eiser hebben geopenbaard, is volgens het UWV ook onvoldoende reden om de eerste ziektedag terug te leggen.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
Medische afzakker
5. De rechtbank deelt het standpunt van het UWV dat het voor de beoordeling van het dagloon niet relevant is of er sprake is van een medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als iemand als gevolg van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als hij later uitvalt uit dit lager beloonde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen bij de vaststelling van de maatman. Het bepalen van de maatman is nodig om het maatmaninkomen vast te stellen. Het maatmaninkomen wordt vervolgens gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser richt zich niet tegen de mate van arbeidsongeschiktheid, maar tegen het dagloon. Het dagloon verschilt van het maatmaninkomen. Het gebruik van het dagloon is gebaseerd op een andere wettelijke regeling en het heeft ook een ander doel. Het dagloon wordt namelijk gebruikt om de hoogte van de uitkering vast te stellen en wordt berekend op basis van het loon dat iemand verdiende in de periode van één jaar voordat hij ziek werd. Als iemand een medische afzakker is, dan speelt dat dus geen rol bij de hoogte van het WIA-dagloon. [1]
5.1.
Verder heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) al vaker geoordeeld dat de artikelen 13 en 23 van de Wet WIA zich ertegen verzetten dat de referteperiode voor de dagloonbepaling wordt losgekoppeld van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Het Dagloonbesluit biedt daarvoor ook geen grondslag. Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit regelt de referteperiode immers op dezelfde wijze als artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. De Wet WIA en het Dagloonbesluit bevatten geen bepaling om de referteperiode anders vast te stellen. Vanwege dit dwingendrechtelijke wettelijke kader is er geen ruimte voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker op het dagloon. [2]
De eerste arbeidsongeschiktheidsdag
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser met ingang van 6 maart 2023 recht heeft op een WIA-uitkering. Het UWV heeft het dagloon ook juist vastgesteld als wordt uitgegaan van 8 maart 2021 als eerste ziektedag van eiser. Daarbij heeft het UWV terecht rekening gehouden met het loon waarvan de werkgevers van eiser opgave hebben gedaan en de WW-uitkering. In 5.1. heeft de rechtbank al overwogen dat voor analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker bij het beoordelen van het dagloon geen ruimte is. Dat betekent dat eiser alleen kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het dagloon onjuist is vastgesteld als wordt uitgegaan van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 8 maart 2023. De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden of eiser voldoende heeft onderbouwd dat hij vanaf zijn ziekmelding op 19 april 2019 104 weken onafgebroken om medische redenen niet in staat is geweest de werkzaamheden die hij vóór zijn ziekmelding deed in volle omvang te verrichten.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen (medische) gegevens bevat waaruit overtuigend blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 8 maart 2021. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV van 20 augustus 2020, 2 maart en 28 juli 2023 en de brief van Autismepunt van 23 mei 2024 blijkt weliswaar dat eiser al langer psychische klachten heeft en dat hij zich op 19 april 2019 ook vanwege psychische klachten heeft ziekgemeld, maar dat is niet voldoende om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag naar die datum te verleggen. Eiser is daarna namelijk weer gaan werken en hij is hersteld gemeld voor zijn eigen werk met ingang van 1 november 2019. De rechtbank mist een onderbouwing dat eiser ondanks die herstelmelding doorlopend vanaf 19 april 2019 ziek was en niet in staat om zijn eigen werk weer volledig te doen. Over het herstel is overleg geweest tussen eiser en het UWV en eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit om zijn ZW-uitkering te beëindigen. Eiser heeft na de beëindiging van zijn dienstverbanden telkens een WW-uitkering aangevraagd en geen ZW-uitkering. Uit de aanvragen kan de rechtbank ook niet afleiden dat de dienstverbanden zijn beëindigd om medische redenen. Tussentijds heeft eiseres zich weliswaar nog een keer ziekgemeld vanaf 6 mei 2020, maar ook toen heeft hij zich weer hersteld gemeld vanaf 2 november 2020. Het gevolg is dat de rechtbank eiser niet kan volgen in zijn standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 19 april 2019 moet zijn en het dagloon moet worden berekend over de periode van één jaar voor die dag.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de hoogte van de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 13 Dagloon en maandloon
Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
(…)
Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
Artikel 23 De wachttijd
Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt.
(…)
Dagloonbesluit
Artikel 13 Referteperiode voor Wet WIA en WAO
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
(…)
Artikel 16 WIA- en WAO-dagloon
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
(…)