ECLI:NL:RBOBR:2024:3149
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning; vergelijkingsmethode en gegevensverstrekking in bezwaar
Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de waardering van een woning in het kader van de Wet WOZ. Eiser, eigenaar van een rijwoning in Helmond, had beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 297.000 per 1 januari 2022. De heffingsambtenaar had deze waarde onderbouwd met drie vergelijkingsobjecten en een taxatierapport van taxateur T. Nijssen. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de staat van de woning, waaronder veroudering en achterstallig onderhoud.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank volgde de argumentatie van de heffingsambtenaar dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat de taxatie op een juiste wijze was uitgevoerd. Eiser's verzoek om een lagere waarde van € 277.000 werd afgewezen, omdat de rechtbank geen twijfel zag over de juistheid van de vastgestelde waarde.
Daarnaast werd de klacht van eiser over het niet verstrekken van bepaalde gegevens in het kader van artikel 40 van de Wet WOZ verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.