ECLI:NL:RBOBR:2024:3151
Rechtbank Oost-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Waardering van een woning onder de Wet WOZ met betrekking tot vergelijkingsobjecten en proceskosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een tussenwoning in Duitsland, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 410.000, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van vier vergelijkingsobjecten. Eiser betwistte de waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de kwaliteit van de woning. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren. Eiser had ook een eigen verkoopcijfer van € 435.000 genoemd, maar de rechtbank concludeerde dat dit de vastgestelde waarde niet te hoog maakte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet alleen was ingesteld voor inzicht in de waardering, maar ook om de waardering van de heffingsambtenaar te betwisten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben het recht om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.