ECLI:NL:RBOBR:2024:6523

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/670
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en de controleerbaarheid van KOUDV-factoren

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van haar woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 498.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, maar eiseres betwistte deze waarde en stelde dat deze € 471.000 moest zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar in beroep drie nieuwe vergelijkingsobjecten had gebruikt in zijn waardematrix. Eiseres betwistte voor het eerst de KOUDV-factoren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren in de waardematrix om de waardering te controleren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en stelde de waarde van de woning vast op € 491.000. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/670

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: A.L.M. Keeris).

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] met de beschikking van 25 februari 2022 vastgesteld op € 498.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het kalenderjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. Hierbij is onder andere ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2022 bekendgemaakt.
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 10 november 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd.
1.2.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiseres heeft een nadere reactie op 27 november 2023 ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep voor het eerst op 7 december 2023 op zitting behandeld. De behandeling van de zaak is toen aangehouden.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft nadere stukken en een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op zitting op 9 oktober 2024 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: J.L.G. van Herk namens de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar. De behandeling van de zaak is aangehouden.
1.8.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op het aanvullend verweerschrift.
1.9.
De heffingsambtenaar heeft gereageerd op de reactie van eiseres.
1.10.
De rechtbank heeft vervolgens partijen gevraagd of zij nog een nadere zitting wensen. [1] Partijen hebben niet om een zitting verzocht, maar eiseres heeft nog een nadere reactie ingediend. Hierop heeft de heffingsambtenaar niet meer gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek met de brief van 20 november 2024 gesloten.

Over de procedure

2. Op de zitting van 9 oktober 2024 is gebleken dat als gevolg van een administratieve fout van de rechtbank, het door de heffingsambtenaar ingediende aanvullende verweerschrift met bijlagen voor eiseres in Mijn Rechtspraak niet zichtbaar was. Ter zitting heeft de rechtbank medegedeeld het verweerschrift alsnog zichtbaar te maken en is aan eiseres een termijn verleend om daarop alsnog schriftelijk te reageren. Hierna heeft ook de heffingsambtenaar de gelegenheid gekregen om te reageren op de reactie van eiseres.

Feiten

3. Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De woning is een in 1996 gebouwde vrijstaande woning. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 219 m², twee overkappingen, een vrijstaande berging, een carport, een open schuur en een inpandige garage. De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 497 m².

De beoordeling

4. De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Als het beroep niet-ontvankelijk is, dan kan de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordelen. Als het beroep ontvankelijk is, dan beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep van eiseres is ontvankelijk en de heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is. Dit betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
6. Als een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar een beroepszaak wil starten bij de rechtbank, krijgt hij zes weken de tijd om een beroepschrift in te dienen. Is een belanghebbende te laat, dan loopt hij het risico dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Het beroep is dan niet-ontvankelijk. De beroepstermijn begint één dag na de datum die op de uitspraak op bezwaar staat te lopen, tenzij die datum vóór de dag van de bekendmaking ligt. [2] De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitspraak op bezwaar aan een belanghebbende is verzonden of aangereikt. [3] Als de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, begint de beroepstermijn van zes weken pas wanneer de belanghebbende de uitspraak op bezwaar of een kopie daarvan heeft ontvangen. [4]
De standpunten van partijen
6.1.
Eiseres stelt dat zij haar beroepschrift niet te laat bij de rechtbank heeft ingediend. Zij heeft de bestreden uitspraak namelijk pas op 19 januari 2023 ontvangen en niet eerder. De beroepstermijn van zes weken begon dus pas te lopen op die datum en toen heeft eiseres binnen zes weken, op 1 maart 2023, haar beroepschrift ingediend. Het is aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de bestreden uitspraak al eerder (op 10 november 2022) is verzonden. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014. [5]
6.2.
De heffingsambtenaar vindt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is. In de eerste plaats vanwege misbruik van recht op grond van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek, en als de rechtbank dat niet volgt vanwege de termijnoverschrijding. Eiseres heeft haar beroepschrift namelijk te laat ingediend. De op de heffingsambtenaar rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat een besluit op het juiste adres is ontvangen of aangeboden, moet worden omgekeerd. Ook als die bewijslast wel op de heffingsambtenaar rust en hij niet aannemelijk kan maken dat hij de uitspraak op bezwaar op 10 november 2022 heeft verzonden, is eiseres te laat. Zij stelt het bestreden besluit op 19 januari 2023 te hebben ontvangen en heeft daarna pas op 1 maart 2023 haar beroepschrift ingediend. Na het verstrijken van de termijn is het beroep alsnog op tijd als dat zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd is ingediend. Uit jurisprudentie volgt dat een termijn van veertien dagen redelijk is. [6] Eiseres was dus hoe dan ook te laat.
Misbruik van recht
6.3.
De heffingsambtenaar heeft op 11 januari 2023 per e-mail 30 ingebrekestellingen van de gemachtigde van eiseres ontvangen omdat de gemachtigde nog geen uitspraak op verschillende bezwaren zou hebben ontvangen. Bij die ingebrekestellingen zat ook een ingebrekestelling die zag op het bezwaar in deze zaak. 12 van de 30 ingebrekestellingen zagen op uitspraken die inderdaad pas in januari 2023 waren genomen. De heffingsambtenaar noemt het opvallend dat de overige 18 ingebrekestellingen allemaal zagen op zaken waarin de uitspraken op bezwaar op dat moment al verzonden waren en waarin het bezwaar van belanghebbenden ongegrond was verklaard. In de gegronde uitspraken op bezwaar die tegelijkertijd met de ongegronde uitspraken op bezwaar zijn verstuurd, heeft de heffingsambtenaar dus geen ingebrekestelling ontvangen. Dit kan volgens hem geen toeval zijn en impliceert dat de ongegronde uitspraken wel degelijk eerder zijn ontvangen door de gemachtigde. Het is volgens de heffingsambtenaar volkomen ongeloofwaardig dat ongegronde uitspraken niet aankomen en gegronde uitspraken wel. De heffingsambtenaar verwijst in dit verband ook naar de uitspraken op bezwaren van andere gemeenten waarbij hetzelfde is gebeurd.
6.4.
De rechtbank ziet in de gang van zaken die de heffingsambtenaar schetst onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de bevoegdheid om beroep in te stellen door de gemachtigde van eiseres is misbruikt. Daartoe ontbreken namelijk zwaarwichtige gronden die zijn vereist voor het niet-ontvankelijk verklaren van een ingesteld beroep. [7] Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij bedoeld zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De spreekwoordelijke lat om misbruik van recht aan te nemen ligt dus erg hoog. Uit de gedingstukken kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid afleiden dat de gemachtigde van eiseres bewust en te kwade trouw ingebrekestellingen voor ongegronde uitspraken heeft ingediend met het enkele doel om dwangsommen en uiteindelijk proceskostenvergoeding te kunnen innen, of het alsnog tijdig indienen van een beroepschrift zeker te stellen, terwijl zij wist dat de uitspraken al waren verstuurd. De gemachtigde van eiseres heeft daarnaast in meerdere zaken beroep ingesteld, omdat er een geschil bestaat over de hoogte van de WOZ-waarde. Dat is ook een doel dat met deze procedure kan worden nagestreefd. Het is de rechtbank dus niet gebleken dat het beroep zodanig duidelijk is aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, dat het aanwenden van het beroep blijk geeft van kwade trouw. Dit leidt dus niet tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van eiseres.
Verzending en ontvangst van het bestreden besluit
6.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het beroepschrift op tijd is ingediend. De
rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag of het beroep tijdig is ingediend uit van de verzendtheorie. Het is daarbij aan de heffingsambtenaar om de verzending van het besluit aannemelijk te maken. Dit is alleen anders als er sprake is van een evident ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van een besluit. Dan wordt de ontvangst genoegzaam aannemelijk geacht zonder bewijs van verzending. [8] Voor een omkering van de bewijslast ziet de rechtbank geen aanleiding. Het aannemelijk maken van de verzending houdt volgens de Hoge Raad in dat wanneer het besluit is bekendgemaakt door verzending per post, de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat het poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. [9]
6.6.
De heffingsambtenaar heeft geen administratie die de verzending van poststukken bijhoudt. Wel heeft de heffingsambtenaar maandfacturen uit 2022 overgelegd. Op deze maandfactuur is te zien hoeveel stuks post de heffingsambtenaar in een bepaalde gewichtsklasse heeft verstuurd. Per verstuurde uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar geprobeerd vast te stellen in welke gewichtsklasse het poststuk valt en dit heeft hij gekoppeld aan de maandfactuur om zo te laten zien dat de uitspraken zijn verstuurd. Eiseres wijst op de verschillen tussen de overzichten die de heffingsambtenaar op 12 januari 2024 stuur en de eerder overgelegde overzichten uit de interne administratie van de heffingsambtenaar. De rechtbank overweegt dat de maandfacturen en overzichten per gewichtsklasse, in samenhang gelezen met de toelichting van de heffingsambtenaar daarop, niet duidelijk maken of een specifieke uitspraak op bezwaar daadwerkelijk aan PostNL is aangeboden. Hieruit valt namelijk alleen op te maken dat er verschillende poststukken aan PostNL zijn aangeboden, maar het wordt niet duidelijk welke poststukken dat precies geweest zijn. Met zijn overzichten heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar is voorzien van een juiste adressering en datering, maar niet dat er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. De heffingsambtenaar heeft de verzending daarmee niet aannemelijk gemaakt.
6.7.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de uitspraak op bezwaar niet op 16 september 2022 op de in artikel 3:41 van de Awb bedoelde wijze is bekendgemaakt. De beroepstermijn van zes weken vangt dan pas aan op de dag waarop de gemachtigde van eiseres een kopie van die uitspraak onder ogen heeft gekregen. [10] In dit geval is dat 19 januari 2023. Op 1 maart 2023 is beroep ingesteld en dit is dus op tijd. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar dus niet in zijn standpunt dat eiseres binnen veertien dagen na 19 januari 2023 haar beroepschrift had moeten indienen. De jurisprudentie waarnaar de heffingsambtenaar verwijst gaat over situaties waarin wél kan worden aangetoond dat het besluit op juiste wijze bekend is gemaakt en is ontvangen door belanghebbende, maar er andere (verschoonbare) redenen zijn waardoor niet eerder beroep ingesteld had kunnen worden. Eiseres is daarom ontvankelijk in haar beroep.
De WOZ-waarde
7. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning onderbouwd met een waardematrix en bijlagen. In die waardematrix, opgesteld door taxateur A.L.M. Keeris, is de woning getaxeerd op € 545.000. Eiseres vindt dat de waarde € 471.000 moet zijn.
8. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld (bewijslast). Bij de beoordeling of de heffingsambtenaar in die bewijslast is geslaagd, betrekt de rechtbank ook wat eiseres hierover heeft aangevoerd.
9. Eiseres heeft de objectafbakening en de objectkenmerken van de woning niet aan de orde gesteld. Van een onjuiste objectafbakening is ook de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep daarom uit van wat daarover is opgenomen in de waardematrix van de heffingsambtenaar.
10. De heffingsambtenaar heeft de waarde in beroep onderbouwd met een andere onderbouwing dan in de bezwaarfase. Eiseres vindt dit in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidbeginsel. Ook blijkt hieruit dat er een motiveringsgebrek kleeft aan de onderbouwing in de bezwaarfase. Dit zorgt voor kosten aan de kant van eiseres nu zij in beroep moet gaan om een deugdelijke onderbouwing te krijgen. Eiseres verzoekt dan ook de gebreken te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb en de heffingsambtenaar te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten.
10.1.
De rechtbank overweegt dat het de heffingsambtenaar op grond van vaste rechtspraak vrij staat om in iedere fase van de procedure nieuwe vergelijkingsobjecten aan te dragen zolang dit de procespositie van eiseres niet schaadt. [11] Dit betekent niet dat de oorspronkelijke onderbouwing onjuist was. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat zij beroep in heeft moeten stellen om tot een deugdelijke onderbouwing te komen. De heffingsambtenaar mag in beroep een nieuwe waardematrix opmaken, nieuwe vergelijkingsobjecten aanvoeren en de waarde onderbouwen met andere gegevens. Eiseres heeft op de nieuwe onderbouwing van de heffingsambtenaar kunnen reageren en heeft dit ook gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres dan ook niet in haar procespositie geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. De heffingsambtenaar heeft de waarde in de beroepsfase onderbouwd met drie vergelijkingsobjecten in [woonplaats] , te weten: [adres] , [adres] en [adres] . De waardeonderbouwing is opgenomen in een waardematrix. De vergelijkingsobjecten zijn drie vrijstaande woningen die binnen een jaar rond de waardepeildatum zijn verkocht. De heffingsambtenaar heeft de transactieprijzen geïndexeerd naar de waardepeildatum.
11.1.
Eiseres vindt dat het vergelijkingsobject [adres] niet vergelijkbaar is met de woning vanwege het verschil in ligging en perceel grootte.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn waardematrix voldoende heeft onderbouwd dat de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar zijn wat betreft onder andere het bouwjaar, woningtype, de oppervlakte en uitstraling. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek aan de woning te zijn. De heffingsambtenaar heeft in de waardematrix inzichtelijk gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is van oordeel dat de waardebepaling van de heffingsambtenaar in zoverre niet op onjuiste uitgangspunten berust.
12. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar de staat waarin de vergelijkingsobjecten zijn verkocht niet inzichtelijk heeft gemaakt. Er zijn namelijk geen iWOZ-rapporten of verkoopbrochures van de vergelijkingsobjecten overgelegd. Eiseres verzoekt de waardematrix van de heffingsambtenaar buiten beschouwing te laten.
12.1.
De heffingsambtenaar voert aan dat op geen enkel moment in de procedure door eiseres is verzocht om fotomateriaal van de vergelijkingsobjecten. Verder dienen foto’s niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken gerekend te worden. Er was voor de heffingsambtenaar dus geen aanleiding om foto’s over te leggen.
12.2.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar in beroep drie nieuwe vergelijkingsobjecten gebruikt om de waarde te onderbouwen. Na ontvangst van deze onderbouwing heeft eiseres het standpunt ingenomen dat voor haar niet inzichtelijk is waarop de waardering van de KOUDV-factoren is gebaseerd. De rechtbank is dat met eiseres eens. In de waardematrix en/of de bijlagen is geen enkel aanknopingspunt te vinden op welke gegevens de waardering is gebaseerd. Daardoor valt in dit geval niet te controleren of de waardering van de KOUDV-factoren terecht is terwijl eiseres de juistheid van de waardering van de KOUDV-factoren wel heeft betwist. Omdat vanwege het gebrek aan inzicht twijfel bij de rechtbank is ontstaan over de waarde van de woning, heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank ontgaat wat de relevantie is van het door de heffingsambtenaar gevoerde verweer, omdat de (nieuwe) stelling van eiseres is ingenomen naar aanleiding van een (volledig) nieuwe onderbouwing door de heffingsambtenaar en de heffingsambtenaar de gelegenheid heeft gekregen om daarop te reageren en daarvan gebruik heeft gemaakt. Verder heeft eiseres niet aangevoerd dat foto’s tot de op de zaak betrekking hebbende stukken gerekend te worden. De beroepsgrond slaagt.
13. Eiseres betwist in haar schriftelijke reactie op het verweerschrift voor het eerst de juistheid van de gebruikte grondstaffel. Het is niet aannemelijk dat al na 800 m2 de overige grond tegen 1% van de initiële grondprijs wordt gewaardeerd. Eiseres betwist dat de grondstaffel op een permanente marktanalyse is gebaseerd.
13.1.
De heffingsambtenaar verwijst naar de gemaakte werkafspraken tussen het kantoor van de gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar. Hierin staat opgenomen dat de gemachtigde van eiseres geen beroepsgronden meer zal opnemen over de onderbouwing van de primaire grondprijs of de onderbouwing van de trendwaarde om het indexeringspercentage inzichtelijk te maken.
13.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij in beginsel niet gebonden is aan tussen partijen gemaakte afspraken omtrent de wijze van procesvoering. De rechtbank begrijpt dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat eiseres in weerwil van de tussen partijen gemaakte ‘werkafspraken’ een beroepsgrond heeft gericht tegen de grondwaarde. De rechtbank begrijpt verder dat de heffingsambtenaar zich beroept op de volgende werkafspraak: ‘
Previcus zal geen beroepsgronden opnemen voor belastingjaar 2022 voor TOG gemeenten, zoals dezen in de werkafspraken staan vermeld, over de onderbouwing van de primaire grondprijs of de onderbouwing van de trendwaarde om het indexeringspercentage inzichtelijk te maken.’Nu eiseres niet heeft betwist dat zij de werkafspraak heeft geschonden, gaat de rechtbank daar ook van uit. De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld welk (rechts)gevolg het schenden van deze afspraak heeft. De rechtbank overweegt dat in de werkafspraken zelf niet is bepaald welke gevolgen er zijn als deze niet worden nagekomen. Dit leidt de rechtbank ertoe dat weliswaar de werkafspraak is geschonden, maar dat dit niet in de weg staat aan de behandeling van de beroepsgrond. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de heffingsambtenaar niet heeft gesteld dat hij in zijn procesbelangen is geschaad, omdat eiseres de werkafspraak heeft geschonden.
De heffingsambtenaar heeft als bijlage bij de waardematrix grondstaffels overgelegd waarop de grondwaarden van de woning en de vergelijkingsobjecten op zijn gebaseerd. Ook de waardes waarop eiseres zich beroept, zijn terug te herleiden tot de bijlagen van de waardematrix. Eiseres heeft aangegeven dat zij niet weet waar deze grondstaffel op is gebaseerd. De heffingsambtenaar heeft vervolgens geen nadere toelichting gegeven. Net als in overweging 12.2 van deze uitspraak ontbreekt het de rechtbank aan inzicht op dit punt. Zonder nadere toelichting, die de heffingsambtenaar niet heeft gegeven, kan de rechtbank niet beoordelen waar de grondstaffel op is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt.
14. De voorgaande overwegingen leidt de rechtbank tot de conclusie dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde waardematrix en bijlagen niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Omdat het beroep slaagt, hoeven de overige beroepsgronden van eiser niet meer te worden besproken.
De door eiseres bepleite waarde
15. Eiseres vindt dat de waarde € 471.000 moet zijn. Eiseres heeft geen relevante stukken ingebracht ten aanzien van de waarde van de woning, bijvoorbeeld een taxatierapport, die aanleiding geven tot een lagere waarde. De door eiseres bepleite waarde is gebaseerd op een inschatting die verder niet wordt onderbouwd. Dat betekent dat ook eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast. Niet aannemelijk is dat de door eiseres bepleite waarde niet te laag is.
De rechtbank voorziet zelf
16. Omdat zowel de heffingsambtenaar als eiseres de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het geschil met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb finaal te beslechten. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, stelt de rechtbank schattenderwijs de waarde van [adres] in [woonplaats] in goede justitie vast op € 491.000.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. Eiseres krijgt dus gelijk in haar opvatting dat de WOZ-waarde lager moet zijn.
17.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank reden om te bepalen dat het griffierecht (€ 50) moet worden vergoed.
17.2.
Ook ziet de rechtbank aanleiding een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van eiser in de bezwaar- en beroepsfase. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand bedraagt voor de bezwaarfase € 1.248,- omdat de gemachtigde van eiser een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de (telefonische) hoorzitting heeft deelgenomen (2 punten in totaal met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1) en voor de beroepsfase € 2.187,50 omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en daarna ook aan de nadere zitting heeft deelgenomen (2,5 punten in totaal met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 3.435,50.

BeslissingDe rechtbank:

-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van [adres] in [woonplaats] per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het kalenderjaar 2022, vast op € 491.000 en vermindert de daarop gebaseerde aanslag OZB overeenkomstig die waarde;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.435,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 26c Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5141.
6.Hoge Raad, 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0078, en 22 maart 2002,
7.Zie de uitspraak van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
8.Gerechtshof Den Bosch, 4 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3732 en Gerechtshof Amsterdam, 21 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:582.
9.Hoge Raad, 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:202, r.o. 2.5.3. en Hoge Raad, 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875.
10.Hoge Raad, 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960 en Hoge Raad, 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875.
11.Hoge Raad van 24 mei 2002, ECLI:NL:2002:AE3172.