ECLI:NL:RBOBR:2025:1301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/119
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde door gebrek aan procesbevoegdheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat eiser tot de kring van beroepsgerechtigden behoort. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 541.000, maar de rechtbank oordeelde dat de beschikking was gericht aan de erfgenamen van de woning, en niet aan eiser zelf. Eiser had wel een machtiging afgegeven aan zijn gemachtigde om bezwaar te maken, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat eiser zelf gerechtigd was om beroep in te stellen. De rechtbank heeft eiser verzocht om een verklaring van erfrecht te overleggen, maar hierop is niet gereageerd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat eiser tot de beroepsgerechtigden behoort. De rechtbank heeft ten overvloede ook de inhoudelijke beoordeling van de WOZ-waarde uitgevoerd en oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet inhoudelijk beoordeeld en hem geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

lRECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D. van der Locht),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk, de heffingsambtenaar

(E.M.J.T. Helmond-Boonen).

Inleiding

1. Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat hij het niet eens is met de vastgestelde WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de WOZ-beschikking van 24 februari 2023 (de beschikking) vastgesteld voor het kalenderjaar 2023 op € 541.000. De beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 22 november 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De erfgenamen van [erflater] (de erfgenamen) waren op 1 januari 2023 eigenaar van de woning. Dit is een vrijstaande woning met bouwjaar 1840. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 240 m², een vrijstaande garage van 67 m² en een overkapping van 18 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 659 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat niet is gebleken dat eiser gerechtigd was om beroep in te stellen tegen de bestreden uitspraak. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
3.1.
De beschikking is (met de aanslag OZB) opgelegd aan de erfgenamen. Daartegen kan door de erfgenamen beroep worden ingesteld en daaraan voorafgaand bezwaar worden gemaakt. Dat kan ook door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft. [2]
3.2.
Eiser heeft op 2 maart 2023 een machtiging aan zijn gemachtigde afgegeven om namens hem bezwaar te maken tegen de beschikking. Eisers gemachtigde heeft vervolgens op 3 maart 2023 namens eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Met de uitspraak op bezwaar van 22 november 2023 is het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar is geadresseerd aan de gemachtigde van eiser en daarin staat dat beslist is op “het bezwaar namens uw cliënt”. Hoewel dit zo kan worden gelezen dat de heffingsambtenaar eiser heeft aangemerkt als bezwaarde en dus dat hij ook (inhoudelijk) op het bezwaar van eiser heeft beslist, gaat de rechtbank ervan uit dat de heffingsambtenaar op het bezwaar namens de erfgenamen heeft beslist. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de heffingsambtenaar (verder) heeft onderzocht of eiser persoonlijk tot de in 3.1. omschreven kring van beroepsgerechtigden en dus ook bezwaargerechtigden [3] behoorde. Kennelijk is de heffingsambtenaar ervan uitgegaan dat eiser tot die kring behoorde dan wel gerechtigd was om namens hen bezwaar te maken. Anders had de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3.3.
Eisers gemachtigde heeft op 3 januari 2024 namens eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Bij het beroepschrift is de hiervoor in 3.2. genoemde machtiging gevoegd. In het beroepschrift staat dat eiser op 1 januari 2023 belastingplichtige (in de zin van de Wet WOZ) was ten aanzien van de woning.
3.4.
Uit de adressering van de beschikking volgt dat niet eiser maar de erfgenamen op 1 januari 2023 belastingplichtig waren ten aanzien van de woning. Het is evenwel mogelijk dat eiser een van de erfgenamen is dan wel namens de erfgenamen beroep heeft willen instellen en dus tot de in 3.1. omschreven kring van beroepsgerechtigden behoort. Om dat vast te stellen heeft de rechtbank op 16 januari 2025 een brief aan de gemachtigde van eiser gestuurd met daarin het verzoek om een verklaring van erfrecht (en zo nodig andere stukken) te overleggen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat eiser tot genoemde kring behoort. Hiertoe is de gemachtigde van eiser een termijn gesteld van drie weken en hem laten weten dat het uitblijven van een reactie op die brief erin kan resulteren dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De gemachtigde van eiser heeft hierop niet gereageerd.
3.5.
Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat eiser behoort tot de kring van beroepsgerechtigden. Het namens eiser ingestelde beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. [4] Het enkele gegeven dat de heffingsambtenaar (zonder gebleken nader onderzoek) kennelijk aanleiding zag om eiser wel tot de kring van beroepsgerechtigden te rekenen en zijn bezwaar inhoudelijk te beoordelen is geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank heeft wat betreft de beroepsfase een zelfstandige onderzoeksverplichting.
4. Uit een recente uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch kan worden opgemaakt dat als in een erfrechtelijke situatie de rechtbank een partij niet-ontvankelijk verklaart wegens gebreken in de procesbevoegdheid, het voor de betreffende partij mogelijk is die gebreken (mede) in hoger beroep te herstellen. [5] Mocht bij een eventueel hoger beroep (naar aanleiding van een nadere informatieverstrekking namens eiser) het hof tot een ander oordeel over de ontvankelijkheid van het beroep van eiser komen, dan leidt dat oordeel ertoe dat de rechtbank het beroep inhoudelijk had moeten beoordelen. Het gevolg van een dergelijk oordeel is dat de zaak dan daartoe naar de rechtbank zal worden teruggewezen. Om de noodzaak van een eventuele terugwijzing weg te nemen, zal de rechtbank – zij het dus ten overvloede – zich ook uitlaten over de inhoud van het namens eiser ingestelde beroep. Het hof kan dan in voorkomend geval (tevens) een inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep.
5. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
5.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 541.000, zoals opgenomen in het door hem overgelegde taxatierapport dat op 1 oktober 2024 is opgesteld door taxateur A.L.M. Keeris. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten [adres] , [adres] en [adres] . Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
5.2.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de toestand van de woning. Eiser wijst in dit verband op de volgens hem gedateerde badkamer en keuken. Ook wijst hij op het in zijn ogen matige duurzaamheidsniveau van de woning en het ontbreken van een spouwmuur. Verder vindt eiser dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning nabij een industrieterrein.
5.2.1.
Eiser doet een beroep op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de woning leiden. Dan is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt eiser daarin, dan moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [6] De rechtbank kan vaststelling van de consequenties van genoemde feiten en omstandigheden door een taxateur – zoals in een taxatie tot uitdrukking kan worden gebracht in een correctie(factor) – niet op ‘juistheid’ beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [7]
5.2.2.
De heffingsambtenaar heeft het voorzieningenniveau van de woning gewaardeerd op gemiddeld (3) en dat van de vergelijkingsobjecten op bovengemiddeld (4). Volgens de heffingsambtenaar verkeren de badkamer en de keuken van de woning in gemiddelde staat en is er voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is het met eiser eens dat met name de badkamer gedateerd is, maar het voorzieningenniveau wordt in zijn totaliteit beoordeeld. Gelet op het aanwezige fotomateriaal van de woning en de vergelijkingsobjecten kan de rechtbank de heffingsambtenaar volgen dat op dit onderdeel voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Wat betreft het matige duurzaamheidsniveau van de woning (met inbegrip van het ontbreken van een spouwmuur) wijst de heffingsambtenaar erop dat dit inherent is aan de bouwperiode. Verder heeft de heffingsambtenaar het kwaliteitsniveau van de woning – waar duurzaamheid ook in wordt meegenomen – gewaardeerd op gemiddeld (3) en dat van de vergelijkingsobjecten op bovengemiddeld (4). Op die manier is volgens de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten en de rechtbank kan ook dat volgen.
5.2.3.
De heffingsambtenaar heeft de ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten gewaardeerd op gemiddeld (3). De heffingsambtenaar wijst erop dat de ligging niet enkel wordt bepaald door de ligging nabij een industrieterrein en de daaruit voortvloeiende overlast, maar bijvoorbeeld ook door de afstand tot de voorzieningen. De heffingsambtenaar heeft gewezen op de door hem overgelegde resultaten van de ‘Atlas leefomgeving’ van de woning en de vergelijkingsobjecten waarin met diverse omgevingsaspecten rekening is gehouden. De heffingsambtenaar vindt gelet daarop dat het terecht is dat zowel voor de woning als de vergelijkingsobjecten van een gemiddelde ligging is uitgegaan. De rechtbank kan dat volgen.
5.3.
Eiser zegt dat het gedeelte van het perceel van de woning waarop het recht van overpad rust niet mag worden meegenomen in de waardering, omdat dit deel niet door de eigenaar optimaal bruikbaar is.
5.3.1.
De rechtbank begrijpt dat de heffingsambtenaar vindt dat de grondwaarde van dit deel van het perceel met 50% moet worden afgewaardeerd. Het deel van het perceel waarop het recht van overpad rust bedraagt immers 52 m² en dat heeft de heffingsambtenaar met 26 m² verminderd voordat hij de totale grondwaarde heeft bepaald.
5.3.2.
De rechtbank overweegt dat een recht van overpad een erfdienstbaarheid is en dus – anders dan eiser lijkt te stellen – geen apart object is dat niet mag worden meegenomen in de waardering. Voor de aan het dienende (en het heersende) erf toe te kennen waarde, is de erfdienstbaarheid wel van belang. [8] Voor zover eiser (slechts) een nihilwaarde van dit deel van het perceel bepleit, ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding. Eiser merkt op dat het perceel door de eigenaar niet optimaal bruikbaar is, maar de eigenaar kan er dus kennelijk wel op een bepaalde (beperkte) manier gebruik van maken. Dat laatste volgt ook uit de door de heffingsambtenaar overgelegde luchtfoto waarop het recht van overpad is ingetekend. Gelet op dit alles kan de rechtbank de door de heffingsambtenaar toegepaste verlaging van de grondwaarde volgen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep van eiser niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Artikel 26a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (dat op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet ook van toepassing is op de heffing van gemeentelijke belastingen).
3.Volgens artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Hoge Raad 8 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD9473, overweging 3.1.
5.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 28 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2740. Het een en ander kan worden opgemaakt uit overweging 2.9 van de uitspraak waaruit volgt dat in hoger beroep overgelegde informatie is betrokken bij de beoordeling van de vraag of de rechtbank het beroep al dan niet terecht niet-ontvankelijk verklaarde.
6.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, overweging 3.2.4, Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, overweging 2.4, en Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, overweging 4.2.3.
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914, overweging 4.5.
8.Hoge Raad 26 april 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2940 (BNB 1978/172), en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4103, overweging 4.12 tot en met 4.14.