Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
De reactie van de minister
3.1 Het doel van de NOW-regeling is behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. Het middel daarvoor is werkgevers bij omzetverlies tegemoet te komen in de loonkosten. Daarbij is voor de vaststelling van de subsidie gekozen voor de berekeningswijze zoals neergelegd in artikel 7, tweede lid, van de NOW-1. De regelgever was zich daarbij ervan bewust dat de loonsom in de subsidieperiode lager kan uitvallen dan in de referentieperiode, omdat werknemers intussen niet meer in dienst zijn of niet meer zijn opgeroepen en daarom geen loondoorbetaling hebben. Ook was de regelgever zich ervan bewust dat het dalen van de loonsom verschillende oorzaken kan hebben waarop de werkgever niet altijd invloed heeft gehad. De berekeningswijze zal dan niet altijd tot de door de werkgever gewenste of verwachte uitkomst leiden. Voor deze methode is gekozen vanuit het doel van de regeling: het behoud van werkgelegenheid. Dit is een legitiem doel waaraan zwaarwegende betekenis toekomt. Dit kan ook alleen worden bereikt indien de berekeningswijze consequent wordt toegepast. In zoverre is het bestreden besluit dan ook geschikt en noodzakelijk te achten.
3.2 De minister blijft bij zijn standpunt dat voor de twee werknemers in de periode van maart, april en mei 2020 geen zijn loonkosten gemaakt in de zin van artikel 1 NOW-1 en evenmin sociale premies zijn afgedragen door eiser. Het is niet duidelijk welke kostenonderdelen vanwege het leertraject in de facturen van [naam 2] aan eiser zijn opgenomen. Het is algemeen bekend dat in de facturen niet alleen loonkosten, maar ook overheadkosten e.d. van de uitlenende organisatie, btw en ook winstopslag zijn opgenomen. Dit betekent dat er dus geen goed vergelijk kan worden gemaakt tussen die situatie van werkgevers die een leerwerktraject aanbieden via een leerbedrijf waarbij de werkgever de leerlingen in dienst houdt en de situatie van eiser die de leerlingen in dienst van het leerbedrijf laat gaan en deze leerlingen inleent. Het is dus ook niet duidelijk of eiser met het achterwege laten van de loonkosten over de maand januari 2020 van de twee werknemers uit de loonsom voor de vaststelling van de NOW-subsidie ten opzichte van andere werkgevers in de branche wordt bevoordeeld of wordt benadeeld of gelijk wordt behandeld. Het maakt dus wel degelijk uit of de kosten voor de opleiding door middel van facturatie of als loonkosten worden betaald om in aanmerking te komen voor de subsidie. Bovendien is evenmin sprake van behoud van werkgelegenheid. De twee werknemers waren namelijk in maart, april en mei 2020 geen werknemer meer, maar zij waren leerling in dienst van [naam 2] . In dit verband verwijst de minister naar artikel 1 onder s van de toepasselijke CAO. De garantie die eiser heeft verleend om de werknemers na afloop van de opleiding weer in dienst te nemen, vloeit niet voort uit de CAO, maar uit een eerder met de werknemers gesloten arbeidsovereenkomst. Dat eiser de werknemers na afloop van de scholing weer in dienst heeft genomen vindt de minister een goede zaak, maar het motief is niet gelegen in het behoud van werkgelegenheid tijdens de coronaperiode. Dat was op dat moment ook nog niet bekend. Dat eiser en [naam 2] , overeenkomstig wat in de branche gebruikelijk is, een leerling-dakdekker na januari 2020 uit dienst laat gaan om vervolgens een BBL-opleiding bij [naam 2] te volgen en in dienst te laten treden bij [naam 2] in de periode van maart, april en mei 2020 is een keuze die de werkgeversorganisatie voor eiser en de leerling-dakdekkers hebben gemaakt. Dat deze keuze nadelig is voor eiser, valt onder normaal ondernemersrisico waarvoor de NOW-regeling niet bedoeld heeft een tegemoetkoming te bieden.
3.3 De minister wijst erop dat eiser bij de aanvraag kon weten dat de gedaalde loonsom gevolgen zou hebben voor de uiteindelijk subsidievaststelling. Afweging van de nadelige gevolgen van het bestreden besluit in verhouding tot het doel daarvan leidt de minister tot de conclusie dat het vaststellen van de subsidie op een lager bedrag dan bij het voorschotbesluit is verleend, niet onevenredig is.
De reactie van eiser
Ook kan de rechtbank de minister volgen dat de kosten die eiser voor de werknemers heeft gemaakt in de periode maart, april en mei 2020 geen loonkosten zijn in de zin van artikel 1 NOW-1. De rechtbank overweegt dat de minister de facturen van [naam 2] weliswaar niet heeft opgevraagd, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij, omdat uit de motivering van de minister volgt dat kennisneming van de facturen niet zou leiden tot een andere uitkomst van de belangenafweging. De minister heeft namelijk de stelling ingenomen dat in dit concrete geval het behoud van de werkgelegenheid niet is ingegeven door de NOW-1, maar voortvloeit uit de arbeidsovereenkomsten die nog voor de coronaperiode met de werknemers tussen eiser en de werknemers zijn gesloten. Ook heeft de minister erop gewezen dat eiser bij de aanvraag kon weten dat de gedaalde loonsom gevolgen zou hebben voor de uiteindelijk subsidievaststelling. Deze stellingen heeft eiser evenmin weersproken en de rechtbank heeft geen aanleiding om deze stellingen voor onjuist te houden.
Anders dan eiser heeft betoogd, blijkt uit de motivering van de minister dat hij een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang om de berekeningswijze van de NOW-1 consequent toe te passen en anderzijds eisers belang om een deel van het verleende voorschot op de subsidie niet hoeft terug te betalen. De minister vindt alles afwegende dat het bestreden besluit niet onevenredig nadelig is voor eiser en de rechtbank kan de minister daarin volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser weliswaar heeft aangevoerd dat hij € 17.444 moet terugbetalen, maar geen toelichting heeft gegeven waarom dat onevenredig is. Het is de rechtbank uit de stukken niet gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit in een (zeer) nadelige situatie is komen te verkeren, die in de gegeven omstandigheden niet van een ondernemer gevergd kunnen worden. Evenmin heeft eiser gesteld dat hij heeft geanticipeerd op definitieve toekenning van het volledige subsidiebedrag en op basis daarvan (financiële) beslissingen heeft genomen die zich niet (meer) ongedaan laten maken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister in beroep een toereikende motivering heeft gegeven.