ECLI:NL:RBOBR:2025:1900

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
23/551 en 23/647
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster in het kader van de WIA en de toekenning van een IVA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 4 april 2025, worden de beroepen van eiseressen tegen de weigering van het UWV om de werkneemster in aanmerking te laten komen voor een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) beoordeeld. De werkneemster, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), had eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering gekregen. Het UWV had in een besluit van 3 februari 2023 vastgesteld dat de werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de eiseressen werd betwist.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam zou zijn. De verzekeringsarts had niet adequaat onderbouwd hoe de verhoogde recuperatiebehoefte van de werkneemster zich naar verwachting zou ontwikkelen. De rechtbank concludeert dat de werkneemster, gezien haar medische situatie en de deskundigenrapportage, wel degelijk duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank vernietigt het besluit van het UWV en herroept het eerdere besluit van 8 juli 2021, waardoor de werkneemster met terugwerkende kracht recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 17 september 2021.

Daarnaast wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de werkgeefster, die in totaal € 2.914,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/551 en 23/647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres 1] , uit [vestigingsplaats] , eiseres 1 (werkgeefster)

(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),
en

[eiseres 2] , uit [woonplaats] , eiseres 2 (werkneemster),

gezamenlijk eiseressen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen de weigering om de werkneemster in aanmerking te laten komen voor een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.1.
Werkneemster ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Met het besluit van 8 juli 2021 is die uitkering per
17 september 2021 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij werkneemster zou sprake zijn van volledige, maar geen duurzame arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 februari 2023 op het bezwaar van eiseressen is het UWV bij dat besluit gebleven. Aan dat besluit ligt een medisch en arbeidsdeskundig rapport van het UWV ten grondslag.
1.3.
Werkneemster heeft toestemming gegeven voor het kennisnemen van medische stukken door de werkgever.
1.4.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 januari 2024 op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van werkgeefster, werkneemster en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en I.S. Hernandez – Dwarkasing, psychiater, als deskundige benoemd. Zij heeft vervolgens op 15 juli 2024 gerapporteerd aan de rechtbank. Partijen hebben op deze rapportage gereageerd.
1.8.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij gebruik willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Partijen hebben daar niet op gereageerd. Daarom heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht weigert om de werkneemster in aanmerking te brengen voor een IVA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beoordelingskader
3. Volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt volgens het tweede lid verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam ook verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
3.1.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen in de zin van de verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, dan is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, bij deze inschatting ook medische gegevens moeten worden betrokken die in bezwaar bekend zijn geworden, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen. In zijn uitspraak van 1 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226, heeft de Raad in lijn met deze uitspraak benadrukt dat ook de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit informatie zal betrekken die in beroep of hoger beroep is ingebracht, voor zover die betrekking heeft op de datum in geding.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
4. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op de datum in geding, 17 september 2021, duurzaam is. Bij de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam is, is meer in het bijzonder aan de orde wat de herstelkansen waren op datum in geding.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV onvoldoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam is. De rechtbank licht dat hierna toe.
4.2.
De verzekeringsarts schrijft in zijn rapportage van 31 augustus 2022 dat eiseres niet over benutbare mogelijkheden beschikt. Er is sprake van wisselende en sterk beperkte beschikbaarheid door de in gang zijnde specialistische behandeling die werkneemster volgt sinds september 2021. Daarnaast heeft zij te maken met verhoogde recuperatiebehoefte in combinatie met nog steeds voortduren van beperkingen van persoonlijk en sociaal functioneren. Hierbij is volgens de verzekeringsarts geen sprake van reëel benutbare mogelijkheden voor werk. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) onderschrijft deze conclusie in zijn rapportage van 1 februari 2023. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat bij de inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen van werkneemster moet worden gekeken naar die drie factoren: wisselende en sterk beperkte beschikbaarheid, verhoogde recuperatiebehoefte en beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.
Wisselende en sterk beperkte beschikbaarheid
4.3.
De verzekeringsarts benoemt dat de beperkte en wisselende beschikbaarheid alleen gedurende de behandelperiode aan de orde is. De rechtbank kan dat volgen. Als werkneemster geen behandeling volgt, dan is er immers ook geen sprake van beperkte beschikbaarheid door behandeling.
Beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren
4.4.
De verzekeringsarts B&B stelt zich op het standpunt dat de belastbaarheid van eiseres kan verbeteren door behandeling. Volgens eiseressen is er echter geen relevante verbetering van de belastbaarheid te verwachten door behandeling. Zij wijzen onder andere op het effect van de behandelingen die werkneemster al heeft gehad en de medische informatie waarin staat dat werkneemster altijd beperkt zal blijven in haar functioneren door autisme. Behandeling is volgens hen gericht op stabilisatie van de situatie van werkneemster en niet op verbetering van de belastbaarheid.
4.5.
De deskundige die door de rechtbank is benoemd, geeft aan dat autismespectrumstoornis een aangeboren aandoening is waarvoor geen curatieve behandeling bestaat maar waarvoor leefregels gelden. De beperkingen die voortkomen uit deze aandoening worden daarom als duurzaam verondersteld. Vervolgens geeft zij weer welke beperkingen zij bij werkneemster ziet in persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank ziet geen aanleiding om de deskundige niet te volgen. Haar motivering komt de rechtbank overtuigend voor en haar rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is voldoende gemotiveerd.
Verhoogde recuperatiebehoefte
4.6.
De verzekeringsarts B&B heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld waarin zij de duurzame beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren vastlegt. Daarmee kan de arbeidsdeskundige kijken of passende functies zijn te vinden. De verzekeringsarts B&B gaat er daarmee echter aan voorbij dat bij de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster verhoogde recuperatiebehoefte een rol speelt. Dat heeft zij zelf vastgesteld en werkneemster beschrijft onder andere in haar
e-mail van 4 september 2024 dat de (over)vermoeidheid de allergrootste belemmering is in haar dagelijkse functioneren. De vermoeidheid is sterk en overheersend en alles kost haar energie. De deskundige beschrijft ook de vermoeidheidsklachten en dat sociale contacten werkneemster veel energie kosten. Als de verhoogde recuperatiebehoefte volgens de verzekeringsarts B&B niet duurzaam is, dan had zij moeten motiveren hoe die arbeidsbeperking zich naar verwachting zal ontwikkelen en hoe de belastbaarheid van werkneemster op dat aspect kan verbeteren. Dat heeft zij niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

5. Dit leidt ertoe dat de beroepen gegrond zijn. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit wordt vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op basis van alle aanwezige gegevens verwacht de rechtbank niet dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering wordt voorzien en moet ervan worden uitgegaan dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster ook duurzaam is. Daarom ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 8 juli 2021 te herroepen en te bepalen dat werkneemster met ingang van 17 september 2021 recht heeft op een IVA-uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het UWV het griffierecht aan eiseressen vergoeden en veroordeelt de rechtbank het UWV in de kosten die werkgeefster in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft gemaakt. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand berekent de rechtbank op € 647 in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde van € 647 per punt en wegingsfactor 1) en € 2.267,50 in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting en 0,5 punten voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 1). Dat is € 2.914,50 in totaal. De werkneemster heeft niet om een vergoeding van haar proceskosten gevraagd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 februari 2023;
- herroept het besluit van 8 juli 2021;
- bepaalt dat werkneemster met ingang van 17 september 2021 recht heeft op een IVA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 februari 2023;
- veroordeelt het UWV in de kosten van werkgeefster tot een bedrag van € 2.914,50;
- bepaalt dat het UWV aan werkneemster het griffierecht van € 50 moet vergoeden;
- bepaalt dat het UWV aan werkgeefster het griffierecht van € 365 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van N. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.