ECLI:NL:RBOBR:2025:2150

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
24/712
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling WOZ-waarde van een woning en de vergelijkingsmethode door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2025, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, wordt de WOZ-waarde van een woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 384.000 voor het kalenderjaar 2023. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde had gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de vergelijkingsmethode was toegepast, waarbij de woning werd vergeleken met drie andere woningen. Eiser betwistte de waarde en stelde dat de vergelijkingsobjecten een lagere waarde onderbouwen, maar de rechtbank volgde deze stelling niet. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [naam]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] (de woning) niet te hoog is.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 23 februari 2023 vastgesteld voor het kalenderjaar 2023 op € 384.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 15 december 2023 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning. Dit is een hoekwoning met bouwjaar 1975. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 129 m², een aanbouw van 3 m² en een berging van 7 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 149 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 405.000, zoals opgenomen in het door hem overgelegde taxatierapport dat op 1 mei 2024 is opgesteld door taxateur J.F. Verbeek. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten [adres], [adres], en [adres], alle in [woonplaats]. Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
3.2.
Eiser vindt dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten [adres] en [adres] een lagere waarde onderbouwen. [adres] heeft meer gebruiksoppervlakte, een kleiner perceel en een beter kwaliteitsniveau. [adres] heeft meer gebruiksoppervlakte, een groter perceel en is na de waardepeildatum verkocht.
3.2.1.
De rechtbank volgt de stelling van eiser niet. De heffingsambtenaar heeft in de waardematrix uiteengezet hoe de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten de vastgestelde waarde van de woning onderbouwen. De heffingsambtenaar heeft daarbij inzichtelijk rekening gehouden met de verschillen in primaire objectkenmerken tussen de vergelijkingsobjecten en de woning, waaronder de verschillen in gebruiks- en perceelsoppervlakte die eiser noemt. Eiser heeft verder niet (concreet) gesteld dat de heffingsambtenaar daarbij van onjuiste objectkenmerken is uitgegaan. Ook met de prijsontwikkeling tussen het moment van aankoop van de vergelijkingsobjecten en de waardepeildatum is rekening gehouden.
3.2.2.
Voor zover eiser een beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de woning leiden, is het aan hem te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt eiser daarin, dan moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [2] De rechtbank kan vaststelling van de consequenties van genoemde feiten en omstandigheden door een taxateur – zoals in een taxatie tot uitdrukking kan worden gebracht in een correctie(factor) – niet op ‘juistheid’ beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [3] De heffingsambtenaar heeft het kwaliteitsniveau van de woning en [adres] op ‘gemiddeld’ beoordeeld. Dat de kwaliteit van [adres] beter is dan dat van de woning is niet gebleken. Eiser heeft zijn stelling niet met materiaal onderbouwd. De rechtbank wordt door deze niet onderbouwde stelling niet aan het twijfelen gebracht over de door de heffingsambtenaar gemaakte waardering van de kwaliteit van het vergelijkingsobject en de woning.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, overweging 3.2.4, Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, overweging 2.4, en Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, overweging 4.2.3.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914, overweging 4.5.