Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht, specifiek gericht op een last onder bestuursdwang die aan de verzoeker is opgelegd vanwege de aanwezigheid van asbesthoudende materialen op zijn perceel. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel ten onrechte heeft afgezien van het horen van de verzoeker voordat de last werd opgelegd. De verzoeker, die een loonwerkbedrijf runt op het betreffende perceel, was het niet eens met de opgelegde last en heeft verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit oordeel is gebaseerd op de schending van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hun zienswijze naar voren te brengen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college niet had mogen voortbouwen op een eerder voornemen uit 2020, omdat er sindsdien nieuwe feiten of omstandigheden kunnen zijn ontstaan. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten en het griffierecht ten laste van het college gesteld, omdat het verzoeker in het gelijk heeft gesteld.