ECLI:NL:RBOBR:2025:2583

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
SHE 24/939
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de toepassing van de vergelijkingsmethode door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 maart 2025, in de zaak SHE 24/939, wordt de WOZ-waarde van een woning in Eindhoven beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 864.000 voor het kalenderjaar 2023, wat door eiser werd betwist. Eiser, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde te hoog was en verwees naar de gedateerde keuken en badkamer, evenals het matige duurzaamheidsniveau van de woning. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toestand van de woning. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D. van der Locht),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: M. Sengers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] (de woning) niet te hoog is.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 23 februari 2023 vastgesteld voor het kalenderjaar 2023 op € 864.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 29 december 2023 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning. Dit is een vrijstaande woning met bouwjaar 1999. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 220 m², vijf dakkapellen, een overkapping van 23 m² en een vrijstaande garage van 50 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 540 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 887.000, zoals opgenomen in het door hem overgelegde taxatierapport dat op 14 februari 2024 is opgesteld door taxateur E.H.J. Maas. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten [adres] , [adres] en [adres] , alle in Eindhoven. Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
3.2.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de toestand van de woning. Eiser wijst in dit verband op de volgens hem gedateerde keuken en badkamer in de woning (beiden van meer dan 20 jaar oud). Ook wijst hij op de in zijn ogen matige duurzaamheidsniveau van de woning.
3.2.1.
Eiser doet een beroep op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de woning leiden. Dan is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt eiser daarin, dan moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [2] De rechtbank kan vaststelling van de consequenties van genoemde feiten en omstandigheden door een taxateur – zoals in een taxatie tot uitdrukking kan worden gebracht in een correctie(factor) – niet op ‘juistheid’ beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [3]
3.2.2.
De heffingsambtenaar heeft de kwaliteit van zowel de woning als de vergelijkingsobjecten gewaardeerd op gemiddeld (correctiefactor 3). De heffingsambtenaar heeft de onderhoudstoestand van de vergelijkingsobjecten gewaardeerd op gemiddeld (correctiefactor 3) en van de woning op slecht (correctiefactor 2). Hierbij is rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zo stelt de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift.
3.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Een gedateerde badkamer en keuken spelen een rol bij het bepalen van de correctiefactor voor kwaliteit, maar zijn niet allesbepalend. De kwaliteit van de woning wordt namelijk in zijn totaliteit beoordeeld. Anders dan de leeftijd van de keuken en de badkamer heeft eiser geen concrete informatie verstrekt over de feitelijke toestand daarvan (zoals eventuele technische gebreken). Eiser heeft verder geen feiten gesteld ten aanzien van de overige kwaliteitsaspecten van de woning. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht en bewijslast voldaan. Dat geldt ook voor eisers (zeer) algemeen geformuleerde stellingen over onder andere het isolatiepakket van de woning en zijn conclusie dat de woning een matig duurzaamheidsniveau heeft. Overigens is de woning vergeleken met drie vrijstaande woningen uit (min of meer) hetzelfde bouwjaar (te weten: 1999, 2000 en 1999), zodat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat sprake is van eenzelfde duurzaamheidsniveau.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, overweging 3.2.4, Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, overweging 2.4, en Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, overweging 4.2.3.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914, overweging 4.5.