ECLI:NL:RBOBR:2025:3014

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
SHE 24/2385
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 29 april 2025, staat de toekenning van studiefinanciering centraal. Eiser, die studiefinanciering voor de periode januari tot en met oktober 2019 heeft aangevraagd, ontving deze pas in 2023. Hij betoogt dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de hoogte van de studiefinanciering had moeten aanpassen aan de normbedragen van 2023, in plaats van de normbedragen van 2019 toe te passen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de studiefinanciering correct heeft vastgesteld volgens de geldende wetgeving. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de minister de normbedragen voor 2019 correct heeft toegepast. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de studiefinanciering is toegekend voor kosten die in 2019 zijn gemaakt, en dat de late toekenning in 2023 hieraan niet afdoet. De rechtbank bevestigt dat de wetgeving niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast en dat de minister geen onbillijkheid heeft veroorzaakt door de normbedragen van 2019 te hanteren. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister van 17 juli 2023 om aan eiser studiefinanciering toe te kennen over de periode januari tot en met oktober 2019. Eiser betoogt dat hij is benadeeld doordat de studiefinanciering voor het jaar 2019 pas in 2023 is toegekend. Hij vindt dat de minister de hoogte van de studiefinanciering moet aanpassen aan de normbedragen die gelden voor het jaar 2023.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de hoogte van de studiefinanciering van eiser juist heeft vastgesteld. Voor toepassing van de hardheidsclausule heeft de minister geen aanleiding hoeven zien. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. De minister heeft op 3 augustus 2020 een besluit genomen over het recht van eiser op studiefinanciering.
2.1.
Eiser heeft op 29 september 2022 verzocht om herziening van het besluit van de minister van 3 augustus 2020.
2.2.
Op 28 mei 2023 heeft eiser beroep ingesteld, omdat de minister niet op zijn verzoek om herziening heeft beslist.
2.3.
De minister heeft met het besluit van 17 juli 2023 alsnog beslist op het verzoek om herziening. De minister heeft aan eiser voor de periode januari tot en met oktober 2019 een aanvullende beurs toegekend. Ook heeft de minister in het besluit van 17 juli 2023 voor de periode januari tot en met maart 2019 een reisvoorziening toegekend.
2.4.
Eiser heeft op 24 augustus 2023 en 26 september 2023 twee brieven aan de rechtbank gestuurd, die – met instemming van partijen – zijn doorgestuurd aan de minister om in behandeling te nemen als (aanvullend) bezwaarschrift tegen het besluit van 17 juli 2023.
2.5.
De minister heeft met het bestreden besluit van 25 april 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om herziening met de uitspraak van 17 juni 2024 [1] niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
De minister heeft op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een nader stuk ingediend.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tijdens de zitting is besproken dat eiser nog twee procedures heeft lopen bij de rechtbank. In die procedures gaat het om de verzoeken van eiser om verlenging van de diplomatermijn en om schadevergoeding. Ook is vastgesteld dat het in deze procedure (het beroep dat op 24 maart 2025 op de zitting is behandeld) alleen gaat over de hoogte van de studiefinanciering die met het bestreden besluit is toegekend. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of de minister de hoogte van de toegekende aanvullende beurs en de reisvoorziening juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De standpunten van partijen
4. Eiser voert aan dat hij is benadeeld doordat de minister de aanvullende beurs voor (januari tot en met oktober) 2019 en de reisvoorziening voor (januari tot en met maart) 2019 pas in 2023 heeft toegekend. Eiser stelt dat de minister bij de toekenning van de hoogte van de studiefinanciering had moeten uitgegaan van de normbedragen die gelden voor het jaar 2023. De minister heeft dat niet gedaan en dat had de minister volgens eiser wel moeten doen. Eiser betoogt dat toepassing van de normbedragen die gelden voor het jaar 2019 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, omdat de studiekosten en de kosten van levensonderhoud sinds 2019 flink zijn gestegen. In 2019 heeft eiser zijn kosten voor studie en levensonderhoud zelf moeten betalen. De studiefinanciering die hij in 2023 heeft ontvangen, heeft hij pas in dat jaar kunnen besteden. De minister had hierin reden moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen.
Eiser voert verder aan dat hij de uitbetaling van de studiefinanciering heeft ontvangen nadat het nieuwe studiefinancieringsstelsel in werking is getreden op 1 september 2023. Hij vindt dat hij om die reden onder het nieuwe studiefinancieringsstelsel valt.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat voor toekenning van studiefinanciering voor het jaar 2019 moet worden gekeken naar de normbedragen die gelden in het studiefinancieringstijdvak 2019. De minister verwijst hierbij naar artikel 3.18 van de Wsf 2000 en naar artikel 7 van de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2018. [2] De minister heeft toegelicht dat de normbedragen voor studiefinanciering jaarlijks worden vastgesteld. Deze bedragen zijn niet met terugwerkende kracht van toepassing op voorgaande (studie)jaren, ook niet als de studiefinanciering over een voorliggend jaar wordt toegekend. De maximale aanvullende beurs voor 2019 is vastgesteld op € 396,39 per maand. Dit maximale bedrag is aan eiser toegekend.
De overwegingen van de rechtbank
6. De toepasselijke wettelijke regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 af te wijken van het bepaalde in artikel 3.18 van de Wsf 2000 en de daarop berustende Regeling van 21 november 2018 en daarmee tot toekenning van andere normbedragen dan de maximale normbedragen voor 2019 over te gaan. Het toepassen van de normbedragen die gelden voor het jaar 2019 leidt niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. De aanvullende beurs is immers toegekend vanwege het volgen van een opleiding in 2019 en voor de kosten die in dat jaar zijn gemaakt. Daar past ook bij dat de normbedragen voor dat jaar worden toegepast. Er is dus geen sprake van een geval waarbij de uitvoering van de letterlijke tekst van de wet leidt tot een resultaat dat niet strookt met de bedoeling van de wetsbepaling. Dat de studiefinanciering pas in 2023 is toegekend, maakt dat niet anders. Bovendien heeft de minister op 26 juni 2024 aan eiser meegedeeld dat, naar aanleiding van eisers verzoek om vergoeding van wettelijke rente in verband met te late betaling van studiefinanciering, een bedrag van € 393,78 aan wettelijke rente wordt vergoed. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Per 1 september 2023 is de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs [3] van kracht geworden. Eiser heeft aangevoerd dat hij onder dit nieuwe stelsel zou moeten vallen, omdat de toegekende studiefinanciering pas na de herinvoering van de basisbeurs is nabetaald. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft studiefinanciering aangevraagd voor een opleiding in 2019 en de minister heeft met het bestreden besluit studiefinanciering voor een periode in 2019 toegekend. Het enkele feit de studiefinanciering na 1 september 2023 is nabetaald, maakt niet dat eiser recht heeft op de basisbeurs die met ingang van het 1 september 2023 weer is gaan gelden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 3.8. (Hoogte aanvullende beurs)
De hoogte van de aanvullende beurs is het maximumbedrag van de aanvullende beurs, genoemd in artikel 3.18, minus de veronderstelde ouderlijke bijdrage die wordt berekend ingevolge de artikelen 3.9 tot en met 3.13.
Artikel 11.5. (Hardheidsclausule)
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
(...)

Voetnoten

2.De Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2018, nr. 1430747 tot wijziging van de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, de Regeling studiefinanciering 2000, de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de Regeling studiefinanciering BES (hierna: de Regeling van 21 november 2018), Staatscourant 2018, 68071.
3.Wet van 5 juni 2023, Stb. 2023, 186.