Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
niet eens de mogelijkheid [heeft] gekregen om een en ander nader toe te lichten.” De rechtbank zal deze opmerking welwillend in eisers voordeel lezen en opvatten als een klacht dat de heffingsambtenaar ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien. De rechtbank volgt eiser daarin evenwel niet. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
Op het aanslagbiljet geeft u bij het Belastingobject [adres] als periode/tijdstip aan: 1-1-2024 tot 1-1-2025. Dit is niet correct. Cliënt is pas sinds 3-2-2023 eigenaar van het pand aan [adres].(…)
Op grond van voorafgaande verzoeken wij u om de aanslag te corrigeren.”
Belanghebbende heeft niet eens de mogelijkheid gekregen om een en ander nader toe te lichten (zie afwijzing in de beslissing op bezwaar)” als reden voor beroep zou moeten worden gelezen dat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord, dan is het beroep wat dat betreft gegrond. Hoewel (mogelijk) gekozen is voor het niet horen in verband met het kennelijk ongegrond zijn van het bezwaar, is in de uitspraak niets opgenomen over het (mogelijk) afzien van horen.” Omdat de rechtbank de in overweging 4.3. genoemde opmerking van eiser in zijn voordeel met welwillendheid leest – namelijk een beroep op de schending van de hoorplicht in bezwaar – zal de rechtbank richting de heffingsambtenaar diezelfde welwillendheid betrachten en zijn verweer aldus lezen dat hij terecht van het horen heeft afgezien vanwege de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. Gelet op wat hiervoor in overweging 4.3.3. staat heeft de heffingsambtenaar daarin gelijk.