Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
[naam] BVuit [vestigingsplaats] (hierna gezamenlijk: de derde partij)
Inleiding
30 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, de gemachtigde van de derde partij en [naam] en zijn adviseur, [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
- De derde partij exploiteert veehouderijen op verschillende locaties in [vestigingsplaats] , waaronder op de [adres] (de locatie [naam] ) en de [adres] (de locatie [naam] ). De locaties liggen in de nabijheid van verschillende Natura 2000-gebieden, waaronder [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Op de locatie [naam] is een varkenshouderij in werking met een mestverwaardingsinstallatie en vier varkensstallen waarvan er twee (de stallen 1 en 4) zijn voorzien van een luchtwassysteem. Op de locatie [naam] zijn twee varkensstallen met een luchtwassysteem in werking.
- Op 20 augustus 2014 heeft het college aan de derde partij een natuurvergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) verleend voor het uitbreiden/wijzigen van de vleesvarkenshouderij op de locatie [naam] . Vergund is het houden van 2.928 stuks vleesvarkens in de stallen 1 en 4, waarbij stal 4 wordt voorzien van een biologische combiluchtwasser, resulterend in een ammoniakemissie van in totaal 3.753,6 kg per jaar.
- Op 7 oktober 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een natuurvergunning verleend op grond van de Nbw 1998 voor het wijzigen van de varkenshouderij op de locatie [naam] . Vergund is het houden van 8.304 vleesvarkens en 2.880 stuks gespeende biggen. Vergund is ook het realiseren van een installatie voor de vergisting van drijfmest met een capaciteit van 100.000 ton drijfmest, waarvan maximaal 65.000 ton afkomstig is van binnen de inrichting.
- Op 15 december 2014 heeft het college aan de derde partij een natuurvergunning verleend op grond van de Nbw 1998 voor het uitbreiden/wijzigen van de varkenshouderij op de locatie [naam] . Vergund is het houden van 8.958 stuks vleesvarkens en 1.440 gespeende biggen in vier stallen en het realiseren van een mestverwaardingsinstallatie in stal 5, waarin uitsluitend drijfmest van de eigen locatie wordt vergist. Deze activiteiten veroorzaken een ammoniakemissie van in totaal 6.638,34 kg per jaar.
- Op 16 juni 2020 heeft het college aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten milieu (revisie), handelen in strijd met het bestemmingsplan en het uitvoeren van werk of werkzaamheden in de inrichting op de locatie [naam] , voor een opschaling van de capaciteit van de verwerkingscapaciteit bij de bestaande varkenshouderij met biomassavergistings- en verwaardingsinstallatie van 65.000 ton drijfmest per jaar naar 100.000 ton drijfmest en co-producten per jaar.
- Op 11 januari 2020 heeft de derde partij een nieuwe natuurvergunning aangevraagd voor het uitbreiden/wijzigen van een varkenshouderij met mestverwaardingsinstallatie, op de locaties [naam] en [naam] . In de beoogde situatie worden op de locatie [naam] geen gespeende biggen meer gehouden maar wel 9.420 vleesvarkens. Verder wordt de verwerkingscapaciteit van de mestverwaardingsinstallatie op de locatie [naam] verhoogd tot 100.000 ton drijfmest en co-producten per jaar. Op de locatie [naam] worden nog steeds 2.928 vleesvarkens gehouden en wordt ook stal 1 voorzien van een (chemische) luchtwasser. De activiteiten op de locaties samen resulteren in een ammoniakemissie van in totaal 10.618,50 kg per jaar en een NOx-emissie van 22.254,30 kg per jaar. Volgens de Aerius-berekeningen van 23 juni 2022 bedroeg de totale emissie van beide locaties gezamenlijk 13.316,00 kg NH3 per jaar en 22.311,70 kg NOx per jaar.
- Met het besluit van 28 juni 2022 heeft het college de aangevraagde vergunning voor de beide locaties gezamenlijk geweigerd (hierna ook: de positieve weigering). Volgens het college is geen natuurvergunning nodig omdat sprake is van intern salderen. Tegen de positieve weigering is geen bezwaar of beroep ingesteld. Dat besluit is onherroepelijk
- Op 10 augustus 2023 heeft eiseres het college gevraagd handhavend op te treden tegen de activiteiten van de derde partij op de locatie [naam] wegens handelen in strijd met artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Zij wijst er in dit verzoek onder meer op dat bij besluit van 15 december 2014 een emissie van 6.683,34 kg NH3 per jaar passend is beoordeeld, maar dat het bedrijf daarna aanzienlijk is uitgebreid. Er worden nu ook bijproducten en mest van andere bedrijven vergist, de doorzet van mest is verhoogd en er zijn op het bedrijf onvergunde WKK’s
- Op 3 november 2023 heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst Brabant-Noord een controle verricht op de locaties [naam] en [naam] . Volgens de op 18 november 2023 uitgevoerde Aerius-berekening bedroeg de hoogste bijdrage op het Natura 2000-gebied [naam] in de feitelijke situatie tijdens de op 3 november 2023 gehouden controle vanuit beide locaties gezamenlijk 2,04 mol/ha/jr. Dit was in de vergunde (referentie)situatie 3,09 mol/ha/jr.
- Met het besluit van 30 november 2023 heeft het college de aanvraag van eiseres om handhavend op te treden tegen de activiteiten van de derde partij op de locatie [naam] afgewezen.
Bestreden besluit
6.1. Uit de 18 december-uitspraak volgt dat het nieuwe project in zijn geheel beoordeeld moet worden. Het nieuwe project is de activiteit zoals die na de wijziging wordt voorgezet, inclusief de ongewijzigde onderdelen die worden gecontinueerd. Van belang is of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het nieuwe project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Intern salderen mag niet worden betrokken bij de beantwoording van deze vraag. Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, is een natuurvergunning nodig voor het project. Intern salderen kan wel als mitigerende maatregel aan de orde komen bij de vraag of een natuurvergunning kan worden verleend. [3] 6.2. Dit kader voor de beoordeling van de vergunningplicht is direct van toepassing in lopende handhavingsprocedures. De rechtbank moet dus beoordelen of de activiteit die feitelijk plaatsvindt nog kan worden aangemerkt als één-en-hetzelfde project ten opzichte van de geldende natuurvergunning. Als dat niet het geval is, moet op basis van het kader in de 18 december-uitspraak worden beoordeeld of een natuurvergunning nodig is voor het nieuwe project. Als een natuurvergunning nodig is en de activiteit zonder natuurvergunning wordt verricht, is het college bevoegd om daartegen handhavend op te treden. Het college heeft die bevoegdheid niet gedurende een overgangsperiode van vijf jaar als het gaat om gevallen die hierna nog zullen worden beschreven.
8. Het college is er in het bestreden besluit ten onrechte van uitgegaan dat geen sprake is van een overtreding. Dat betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en om die reden moet worden vernietigd. Daarmee is het geschil echter nog niet afgedaan. Het college moet immers een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het volgens de 18 december-uitspraak gedurende vijf jaar niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de huidige bedrijfsactiviteiten op de locatie [naam] . Om die reden wil het college vasthouden aan zijn weigering om tot handhaving over te gaan. Partijen hebben over die nieuwe weigeringsgrond gedebatteerd. Met het oog op het streven naar finale geschilbeslechting, zal de rechtbank ook die weigeringsgrond beoordelen.
- die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 fysiek zijn gestart en nog steeds plaatsvinden,
- waarvan op grond van de voorheen geldende rechtspraak mocht worden aangenomen dat hiervoor geen natuurvergunning nodig was omdat sprake was van intern salderen.
Het college betwijfelt of de voorwaarde over de periode waarin de activiteiten zijn gestart wel aan de derde partij kan worden tegengeworpen. De derde partij wilde wel een vergunning, maar kon die toen niet krijgen. Voor zover dit een harde voorwaarde is, is het moeilijk voor het college om te controleren of alle wijzigingen voor of na 1 januari 2020 zijn gestart.
De locaties liggen niet in elkaars onmiddellijke nabijheid. De afstand tussen de locaties bedraagt ongeveer 400 tot 500 meter hemelsbreed en ongeveer 600 meter over de weg. [9] De derde partij heeft ervoor gekozen om op de locatie [naam] voer te bereiden voor de vleesvarkens op de locatie [naam] . Binnen de locatie de [naam] is daarvoor een brijvoerkeuken geïnstalleerd, die niet aanwezig is op de locatie [naam] . Dat neemt niet weg dat het voeren van de vleesvarkens op de locatie [naam] ook op een andere wijze kan worden georganiseerd. De omstandigheid dat daarvoor voorzieningen zouden moeten worden aangebracht, maakt dit niet anders. Het gaat hier om bedrijfsmatige keuzes van de derde partij. Die keuzes leiden niet tot de conclusie dat sprake is van onlosmakelijke samenhang.
Er zijn ook alternatieven mogelijk voor de stroomvoorziening. De op de locatie [naam] opgewekte stroom kan ook aan anderen worden geleverd. De locatie [naam] kan ook van een ander bedrijf stroom afnemen.
De mest die afkomstig is van de locatie [naam] kan ook door een ander bedrijf worden verwerkt. Uit de omgevingsvergunning van 16 juni 2020 voor de locatie [naam] blijkt dat er mest van meerdere bedrijven mag worden verwerkt. Daarbij gaat het niet alleen om twee eigen bedrijven, maar ook om andere bedrijven. Twee van die bedrijven liggen aan de overkant van de weg en leveren de mest per pijpleiding aan het bedrijf van de derde partij op de locatie [naam] . De mestverwerking is niet afhankelijk van de locatie [naam]. Gelet op het voorgaande bestaat er geen onlosmakelijke samenhang tussen de mestlevering vanuit de locatie [naam] en de verwerking van die mest op de locatie [naam] .
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan één van de voorwaarden voor de toepassing van de overgangsregeling. Dat brengt al met zich dat in deze zaak geen overgangsperiode van vijf jaar geldt waarin het college niet tot handhaving mag overgaan. Het is dan ook niet meer nodig om te bespreken wat partijen over de andere voorwaarde hebben aangevoerd.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 mei 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.841,- aan proceskosten aan eiseres.