ECLI:NL:RBOBR:2025:4378

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
23/2676 en 24/3032
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering uitkeringen Ziektewet en WIA wegens geen privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2025, in de zaken 23/2676 en 24/3032, staat de vraag centraal of eiseres verzekerd was voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV had de uitkeringen van eiseres teruggevorderd, omdat zij volgens het UWV geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had met het uitzendbureau in december 2020. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij wel degelijk werkzaamheden had verricht. De rechtbank oordeelde dat het UWV aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van een dienstverband, omdat eiseres geen arbeid had verricht en inconsistent had verklaard over haar werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet verzekerd was voor de ZW en de WIA, en dat de terugvordering van de uitkeringen terecht was. Eiseres kreeg geen gelijk en de rechtbank verklaarde haar beroep tegen de besluiten van het UWV ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/2676 en 24/3032

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. M. Yigitdol en mr. S. Taskent - Demir),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Samenvatting

1. In deze uitspraak gaat het over de vraag of tussen eiseres en [naam uitzendbureau] (het uitzendbureau) in december 2020 sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het UWV stelt zich op het standpunt dat daarvan geen sprake was, zodat zij niet verzekerd is voor de ZW [1] en de WIA [2] . Volgens het UWV was geen sprake van verrichting van arbeid en een gezagsverhouding, maar van een gefingeerd dienstverband. Het UWV heeft daarom de betaalde ZW- en WIA-uitkering van eiseres teruggevorderd. Eiseres is het daarmee niet eens. Zij voert aan dat zij wel werkzaamheden heeft verricht en dat er dringende redenen zijn om van de terugvorderingen af te zien. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten van het UWV.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat in december 2020 geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zodat eisers niet verzekerd is voor de ZW en de WIA. Daarom heeft het UWV de onverschuldigd betaalde uitkeringen terecht teruggevorderd. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten die hebben geleid tot de bestreden besluiten. Onder 4 en 5 staan de standpunten van partijen benoemd. Vanaf 6 beoordeelt de rechtbank of eiseres verzekerd voor de ZW is. Onder 10 beoordeelt de rechtbank de terugvordering van de uitbetaalde ZW-uitkering. De beoordeling in de WIA-zaak volgt vanaf 11. De conclusie en de gevolgen daarvan worden onder 14 benoemd. Daarna volgt de beslissing.

Procesverloop

In de WIA-zaak (23/2676)
2. Het UWV heeft met het besluit van 16 februari 2023 aan eiseres een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 77,40%. Eiseres was het niet eens met het arbeidsongeschiktheidspercentage en heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 7 september 2023 (het bestreden besluit 1) is het UWV bij het arbeidsongeschiktheidspercentage gebleven.
2.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Het UWV heeft met het besluit van 11 december 2023 de WIA-uitkering met ingang van 2 januari 2023 beëindigd omdat eiseres niet verzekerd zou zijn voor de WIA.
2.4.
Het UWV heeft met het besluit van 12 december 2023 de over de periode van 2 januari 2023 tot en met 31 december 2023 betaalde WIA-uitkering ten bedrage van € 3.342,56 bruto van eiseres teruggevorderd.
2.5.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 11 en 12 december 2023.
2.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
In de ZW-zaak (24/3032)
2.7.
Het UWV heeft met het besluit van 21 november 2023 beslist dat eiseres met ingang van 4 januari 2021 geen ZW-uitkering kan krijgen, omdat zij niet verzekerd voor de ZW zou zijn.
2.8.
Het UWV heeft met het besluit van 11 december 2023 de over de periode van 6 januari 2021 tot en met 1 januari 2023 betaalde ZW-uitkering ten bedrage van € 63.017,31 bruto van eiseres teruggevorderd.
2.9.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Met het besluit van 10 juli 2024 (het bestreden besluit 2) is het UWV bij de besluiten gebleven.
2.10.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
2.11.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
2.12.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
In beide zaken
2.13.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigden van eiseres (mr. Yigitdol in zaak 23/2676 en mr. Taskent-Demir in zaak 24/3032), N. Bosscha Erdbrink-Kuijpers als tolk, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiseres heeft zich per 4 januari 2021 bij het UWV ziekgemeld. Daarbij heeft zij opgegeven dat zij in de maand december 2020 (onder andere) champignons heeft ingepakt en dat haar dienstbetrekking per 1 januari 2021 is geëindigd. Het UWV heeft aan eiseres met ingang van 6 januari 2021 een ZW-uitkering toegekend. Eiseres heeft deze uitkering tot en met 1 januari 2023 ontvangen.
3.1.
Eiseres heeft bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, genoemd onder 2.
3.2.
Bij het UWV is het vermoeden ontstaan dat de opgegeven dienstbetrekking tussen eiseres en het uitzendbureau voor de maand december 2020 gefingeerd was. Het UWV heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de dienstbetrekking tussen eiseres en het uitzendbureau. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 28 september 2023, aangevuld op 2 oktober 2023. De conclusie is dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en het uitzendbureau en dat eiseres dus ook niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.
3.3.
Deze conclusie heeft geleid tot de besluiten, genoemd onder 2.3, 2.4, 2.7, 2.8 en 2.9.
Standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres niet verzekerd voor de ZW is, omdat in december 2020 geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en het uitzendbureau. Volgens het UWV heeft eiseres in die maand namelijk geen arbeid verricht voor het uitzendbureau, waardoor ook niet is voldaan aan het vereiste van een gezagsverhouding. Het UWV baseert dit standpunt op de bevindingen van het onderzoek. Volgens het UWV blijkt uit het onderzoek dat eiseres en bij het uitzendbureau betrokken personen tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen hebben afgelegd over de werkzaamheden van eiseres. Daarnaast was het opgegeven uurloon van € 18,50 bruto opmerkelijk hoog voor deze functie, was sprake van een kort dienstverband en waren er afwijkingen in de urenregistratie van het uitzendbureau. Het UWV vindt verder dat de betaalde ZW-uitkering terecht van eiseres is teruggevorderd. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is volgens het UWV geen sprake.
4.1.
Omdat eiseres volgens het UWV niet verzekerd is voor de ZW, is zij dat volgens het UWV ook niet voor de WIA. Het UWV stelt zich op het standpunt dat ook de betaalde WIA-uitkering terecht van eiseres is teruggevorderd.
5. Eiseres vindt dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen haar en het uitzendbureau. Zij had bij haar ZW-claim niet moeten verklaren dat zij in december 2020 als champignonplukster heeft gewerkt. Zij heeft in die maand niet bij inleners champignonwerkzaamheden verricht. Dat werk kon vanwege de coronapandemie op het laatste moment niet doorgaan, maar zij heeft wel voor het uitzendbureau werkzaamheden verricht. Zo heeft zij champignonkistjes ingepakt, busjes en het kantoor schoongemaakt en op de kinderen van werknemers gepast. Over de feitelijk verrichte werkzaamheden hebben zij en andere betrokkenen steeds los van elkaar hetzelfde verklaard. Dat er afwijkingen in de urenregistratie van het uitzendbureau waren, kan haar niet worden tegengeworpen. Verder merkt eiseres op dat een leidinggevende bij het uitzendbureau ( [X] ) bij het gesprek tussen haar en het UWV op 26 april 2023 aanwezig was. [X] liet daarbij het belang van het uitzendbureau prevaleren boven het belang van eiseres. Het UWV had hiermee rekening moeten houden. Op de zitting heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dit betekent dat het UWV de verklaring die [X] tijdens het onderzoek heeft afgelegd en de e-mail die hij heeft nagezonden, buiten beschouwing moet laten. Ook had het UWV nogmaals een gesprek met eiseres over haar werkzaamheden moeten voeren. Eiseres vindt verder dat de terugvorderingen niet of niet geheel in stand kunnen blijven wegens dringende redenen. Volgens haar ontbreekt - kort samengevat - de menselijke maat.
Is eiseres verzekerd voor de ZW?
6. Bij besluiten als hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat in december 2020 geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Indien dat aannemelijk is, ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken [3] .
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de tijdens het onderzoek door [X] afgelegde verklaringen buiten beschouwing te laten, zoals eiseres betoogt. Het gaat ten eerste om wat hij heeft verklaard tijdens een gesprek tussen hem en het UWV van 6 september 2023. Ten tweede gaat het om een e-mailbericht van 15 september 2023 waarin [X] aan het UWV uitlegt dat hij met eiseres heeft gesproken over de dienstbetrekking en meedeelt wat zij hem daarover heeft verteld. De stelling van eiseres dat [X] tijdens het gesprek het belang van het uitzendbureau liet voorgaan en eiseres voor de leeuwen heeft gegooid, is een blote stelling die niet nader is onderbouwd. Het UWV heeft betwist dat sprake is van belangenverstrengeling. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om toe te lichten welk belang [X] had en op welke manier hij dat vermeende belang voor heeft laten gaan op de belangen van eiseres en die stellingen nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Aan de stelling van eiseres gaat de rechtbank dus voorbij. Op de zitting heeft eiseres nog gesteld dat het gesprek tussen haar en [X] (dat ten grondslag ligt aan het e-mailbericht van 15 september 2023) helemaal niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank laat deze stelling buiten beschouwing omdat die te laat is aangevoerd. Het e-mailbericht van [X] is in het onderzoeksrapport opgenomen, zodat niet te begrijpen is waarom eiseres pas op de zitting en niet veel eerder heeft ontkend dat het gesprek heeft plaatsgevonden. Die enkele ontkenning heeft eiseres bovendien niet nader onderbouwd. Nader onderzoek naar deze stelling zou leiden tot een schorsing van het onderzoek en de rechtbank acht dat in strijd met het belang van een doelmatige procesgang.
8. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat het UWV eiseres na de gesprekken met [Y] en [X] voor een tweede gesprek had moeten uitnodigen. Zij is in de gelegenheid geweest om een reactie op het verslag van het gesprek van 26 april 2023 te geven en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Bovendien is zij naar de hoorzitting gekomen en heeft zij daar nogmaals over haar werkzaamheden voor het uitzendbureau verklaard. Zij is dus voldoende in de gelegenheid geweest om over de dienstbetrekking te verklaren en een reactie te geven op wat [Y] en [X] tijdens het onderzoek hebben verklaard. Zelfs als door het niet plaatsvinden van een tweede gesprek sprake zou zijn van een gebrek in de besluitvorming, wat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval is, dan is dat gebrek in de bezwaarfase dus hersteld.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV in zijn bewijslast zoals benoemd onder 6 geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
Voor de rechtbank weegt zwaar dat eiseres tot het instellen van het onderzoek door het UWV op verschillende momenten heeft verklaard dat zij in december 2020 uitsluitend bij inleners heeft gewerkt, daar (onder andere) champignons heeft ingepakt en heeft geprobeerd champignons te plukken en nieuwe werknemers hulp heeft geboden. Zij heeft dit al vlak na afloop van het gestelde dienstverband schriftelijk meegedeeld, namelijk bij de ziekmelding per 4 januari 2021. Ook bij medische onderzoeken door een verzekeringsarts op 4 februari 2022 en 20 december 2022 en arbeidskundige onderzoeken op 28 februari 2022 en 15 februari 2023 heeft zij in die zin verklaard. Eiseres erkent in haar beroepschrift dat zij in december 2020 niet bij inleners heeft gewerkt en geeft aan dat zij dat niet had moeten verklaren. De rechtbank heeft op de zitting aan eiseres gevraagd waarom zij dat dan toch gedaan heeft. Daarop heeft zij verklaard dat zij misschien in de war is geweest, omdat zij op het kantoor van het uitzendbureau bijvoorbeeld ook champignonkistjes schoonmaakte en daar sprak met werknemers die bij inleners werkten. De rechtbank vindt dat geen aannemelijke verklaring. Eiseres heeft namelijk in detail over de inhoud van de werkzaamheden bij inleners verklaard en hoe dat verliep. Bij de ziekmelding per 4 januari 2021 staat bijvoorbeeld vermeld dat zij heeft geprobeerd champignons te plukken en dat zij daarbij meerdere keren van de pijn heeft gehuild. Op 20 december 2022 verklaarde zij dat zij meestal bij een kwekerij in [plaats] werkte. Het is voor de rechtbank daarom nog steeds onduidelijk waarom eiseres op al die momenten volledig tegenstrijdig heeft verklaard.
9.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres en de bij het uitzendbureau betrokken personen tijdens het onderzoek niet consistent en duidelijk over de inhoud van de werkzaamheden hebben verklaard, waar zij dat deed en in welke omvang. Zo verklaart eiseres niet consistent over de aard van haar werkzaamheden, de locatie van haar werkzaamheden en van wie zij opdrachten ontving. [Z] verklaart in haar brieven van 21 juni 2023 en 15 januari 2024 ook wisselend en tegenstrijdig over de werkzaamheden van eiseres. De rechtbank hecht overigens weinig geloof aan deze brieven. [Z] heeft tijdens het themaonderzoek namelijk verklaard dat zij de brief van 21 juni 2023 alleen heeft getekend en dat [X] over de werkzaamheden van eiseres zou gaan. Dat past niet bij de verklaring van [Z] dat zij eiseres instructies en aanwijzingen heeft gegeven en heeft uitgelegd wat zij moest doen. Ten slotte is de verklaring van [X] ook niet consistent. De rechtbank vindt het verder opmerkelijk dat hij de arbeidsovereenkomst heeft getekend, maar vervolgens niet weet waarom eiseres de werkzaamheden die daarin zijn genoemd niet verrichtte. Het is ook opvallend dat hij na zijn gesprek met het UWV over de werkzaamheden van eiseres bij haar navraag heeft gedaan naar de inhoud van haar werkzaamheden.
9.3.
Dit alles leidt ertoe dat aannemelijk is dat eiseres in december 2020 geen arbeid heeft verricht voor het uitzendbureau. De vraag of dit ook volgt uit de andere door het UWV genoemde feiten en omstandigheden, zoals de hoogte van het loon, laat de rechtbank daarom in het midden.
9.4.
Eiseres heeft niet met objectief tegenbewijs aannemelijk gemaakt dat zij in december 2020 wel een privaatrechtelijke dienstbetrekking met het uitzendbureau had.
9.5.
Gelet op het voorgaande stelt het UWV zich terecht op het standpunt dat eiseres niet verzekerd is voor de ZW en heeft dus terecht beslist dat eiseres met ingang van 4 januari 2021 geen ZW-uitkering kan krijgen.
De terugvordering van de betaalde ZW-uitkering
10. Het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn [4] . Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving [5] .
10.1.
Volgens het UWV is van dringende redenen geen sprake. Het is namelijk niet te verantwoorden dat eiseres door eigen toedoen een uitkering heeft ontvangen, terwijl zij daarop geen recht had.
10.2.
Eiseres voert aan dat de terugvordering aanzienlijke (financiële) gevolgen voor haar heeft. Zij heeft schriftelijk verklaard dat alleen haar echtgenoot een uitkering ontvangt, dat zij moeite heeft om rond te komen en dat zij daarom geld van anderen heeft moeten lenen. Daarnaast ziet eiseres aanwijzingen dat het uitzendbureau het ‘doelwit’ van het onderzoek door het UWV is geweest. Er was namelijk een signaal ontvangen dat veel mensen met de achternaam [naam] na een kort dienstverband met een hoog loon werden ziekgemeld. Alleen haar dienstverband is onderzocht en alleen zij ondervindt daarvan dus de nadelige gevolgen.
10.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen. De rechtbank is het eens met het UWV dat eiseres door eigen toedoen een uitkering heeft ontvangen, terwijl zij daar geen recht op had. Zij heeft namelijk welbewust een ZW-uitkering aangevraagd en bijna twee jaar lang ontvangen in de wetenschap dat van een dienstbetrekking met het uitzendbureau geen sprake is geweest. Hoewel de door de terugvordering ontstane schuld aanzienlijk is, ziet de rechtbank daarin geen dringende redenen, nu het UWV bij de invordering met de financiële situatie van eiseres rekening moet houden. Op de zitting is namens het UWV meegedeeld dat eiseres vanwege die situatie op dit moment ook niets hoeft af te lossen. Over het onderzoek is namens het UWV op de zitting meegedeeld dat het onderzoek niet was gericht op het uitzendbureau, maar enkel op eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen, omdat dit aansluit bij wat in het onderzoeksrapport staat vermeld: bij de melder is navraag gedaan of de situatie bij meerdere cliënten van het UWV speelde. De melder deelde mede dat de melding enkel gericht was op eiseres [6] .
10.4.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van eiseres heeft teruggevorderd.
De beoordeling in de WIA-zaak
11. De rechtbank beoordeelt hierna allereerst de besluiten van 11 en 12 december 2023 (genoemd onder 2.3 en 2.4). Partijen hebben daarmee op de zitting ingestemd en de proceseconomie is daarmee gediend.
12. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet voor de ZW verzekerd is. Daaruit volgt dat zij ook niet voor de WIA verzekerd is. Dat betekent ook dat het UWV de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terecht van eiseres heeft teruggevorderd. Ook voor de WIA kan het UWV bij dringende redenen besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien [7] . De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het UWV wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. De rechtbank verwijst naar wat onder 10.3 is overwogen. Eiseres voert aan dat het UWV na de melding van 7 februari 2023 van het vermoeden van een gefingeerd dienstverband de WIA-uitkering had moeten opschorten. Daardoor is de vordering opgelopen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het UWV mag de betaling van een WIA-uitkering niet snel opschorten. Daarvoor is nodig dat het UWV op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat geen recht op uitkering bestaat. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is het terecht dat het UWV in de enkele melding geen aanleiding heeft gezien de uitkering onmiddellijk op te schorten. Daarvoor was eerst onderzoek nodig. Nadat het onderzoeksrapport op 2 oktober 2023 gereed was, heeft het UWV voortvarend gehandeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat het juist door eiseres komt dat de vordering is opgelopen: zij heeft een WIA-uitkering aangevraagd en ontvangen in de wetenschap dat zij daarop geen recht had.
13. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat het UWV de WIA-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd met ingang van 2 januari 2023. Daaruit volgt dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

14. Het UWV heeft terecht beslist dat eiseres niet verzekerd is voor de ZW en de WIA en heeft de onverschuldigd betaalde uitkeringen terecht van haar teruggevorderd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Weliswaar heeft het UWV in de WIA-zaak tijdens het beroep een ander standpunt heeft ingenomen, maar van een tegemoetkomen is geen sprake geweest: eerst vond het UWV dat eiseres recht op een WIA-uitkering had, daarna heeft hij het standpunt ingenomen dat eiseres daarop geen recht had.

Beslissing

De rechtbank:
In de WIA-zaak (23/2676)
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 september 2023 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 11 en 12 december 2023 ongegrond;
In de ZW- zaak (24/3032)
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 juli 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Woestenburg, voorzitter, en mr. G. de Jong en
mr. J.F.C. Veelenturf, leden, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.
4.Dit is bepaald in artikel 33, zesde lid, van de ZW.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
6.Zie p. 4 van het onderzoeksrapport.
7.Dit is bepaald in artikel 77, zesde lid, van de WIA.
8.Art. 67, tweede lid, van de WIA.