ECLI:NL:RBOBR:2025:4555

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
24/3506
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot cryptovaluta

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn recht op bijstand en de terugvordering van te veel ontvangen bijstand behandeld. Eiser had bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, maar het college, Senzer, heeft zijn recht op bijstand ingetrokken met terugwerkende kracht naar 4 mei 2021, en vorderde een bedrag van € 41.447,01 terug. De rechtbank oordeelt dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn handel in cryptovaluta. Eiser betoogt dat hij geen inkomsten heeft gegenereerd uit deze handel, maar de rechtbank stelt vast dat hij dit had moeten melden, aangezien het van invloed kan zijn op zijn recht op bijstand. De rechtbank concludeert dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege een gebrek aan informatie over de cryptohandel van eiser. Eiser heeft onvoldoende gegevens verstrekt om zijn recht op bijstand te onderbouwen, en de rechtbank bevestigt de beslissing van Senzer om zowel de bijstandsaanvraag af te wijzen als de intrekking van de bijstand in stand te houden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.J.L.M. van den Reek),
en

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Senzer, Senzer

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn recht op bijstand, de terugvordering van de te veel ontvangen bijstand en de afwijzing van zijn aanvraag om een nieuwe bijstandsuitkering.
1.1.
Met het besluit van 30 januari 2024 (het primaire besluit 1) heeft Senzer eisers recht op bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingetrokken met ingang van 4 mei 2021 en de verstrekte bijstand over de periode 4 mei 2021 tot en met 31 oktober 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 41.447,01.
1.2.
Met het besluit van 20 maart 2024 (het primaire besluit 2) heeft Senzer de aanvraag van eiser om een nieuwe bijstandsuitkering afgewezen.
1.3.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Hangende het bezwaar tegen het primaire besluit 2 heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak is geregistreerd onder SHE 24/2077. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek met een uitspraak van 4 juli 2024 afgewezen.
1.4.
Met het besluit van 27 augustus 2024 (bestreden besluit) is Senzer bij de primaire besluiten gebleven en zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Senzer heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Senzer.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2.1.
Senzer heeft naar aanleiding van een fraudemelding onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eiser. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport 15 december 2023.
2.2.
Senzer heeft met het primaire besluit 1 het recht op bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 4 mei 2021. Verder heeft Senzer de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 4 mei 2021 tot en met 31 oktober 2023 teruggevorderd. Senzer heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser heeft namelijk niet gemeld dat hij vanaf 4 mei 2021 heeft gehandeld in crypto-valuta. Verder heeft Senzer zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser niet is vast te stellen, omdat een deugdelijke administratie van de cryptohandel ontbreekt. Hierdoor zijn er te veel onduidelijkheden.
2.3.
Eiser heeft opnieuw een bijstandsaanvraag ingediend.
2.4.
Senzer heeft met het primaire besluit 2 deze aanvraag afgewezen. Senzer heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende gegevens heeft ingeleverd, waardoor Senzer het recht op bijstand niet kan vaststellen.
3. Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
3.1.
Senzer heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of Senzer het recht op bijstand van eiser terecht heeft ingetrokken met ingang van 4 mei 2021 en teruggevorderd over de periode van 4 mei 2021 tot en met 31 oktober 2023. Ook beoordeelt de rechtbank of Senzer de nieuwe aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden?
4.1.
Eiser betoogt dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Volgens eiser hoeft hij de cryptohandel niet te melden bij Senzer, omdat hij hiermee geen geld heeft verdiend.
4.1.1.
Senzer betoogt dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser had namelijk de handel met cryptovaluta moeten melden ook al zegt hij dat hij hiermee geen geld heeft verdiend.
4.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de handel in cryptovaluta bij Senzer had moeten melden. Met handel in cryptovaluta kan winst worden gemaakt en kunnen dus inkomsten worden verworven. De bij deze handel ontvangen bedragen zijn bedragen die eiser in handen krijgt en vrij kan besteden. Daarom zijn deze bedragen middelen als bedoeld in artikel 31 van de PW. Als gevolg hiervan is de handel in cryptovaluta van belang voor het recht op bijstand. Dit moest eiser redelijkerwijs duidelijk zijn. Daarom had eiser bij aanvang van de handel in crypto hiervan melding moeten maken bij Senzer. Het melden van deze handel zou Senzer ook in de gelegenheid hebben gesteld om al dan niet periodiek onderzoek te doen naar de resultaten van deze handel en de invloed hiervan op het recht op bijstand. Door geen melding te maken van de cryptohandel heeft eiser Senzer deze mogelijkheid ontnomen. Dit betekent dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan het recht op bijstand in de periode van 4 mei 2021 tot en met 30 januari 2024 worden vastgesteld?
4.2.
Senzer betoogt dat het recht op bijstand van eiser over de periode van 4 mei 2021 tot en met 30 januari 2024 niet kan worden vastgesteld. Een deugdelijke en sluitende administratie ontbreekt. Er zijn daardoor te veel open eindjes, waardoor onduidelijk blijft of eiser over meer cryptovaluta beschikt dan uit de overgelegde informatie volgt. Zo heeft eiser geen informatie overgelegd over welke bankrekening is gekoppeld aan zijn Kucoin-account. Verder zegt eiser weliswaar dat hij alle crypto van Kucoin heeft verkocht, maar dit heeft hij niet onderbouwd met stukken. De overgelegde lijsten met transacties zijn hiervoor onvoldoende. Daarnaast heeft eiser tijdens het gesprek op 7 november 2023 verklaard dat hij naast zijn Binance en Bitvavo-account op nog meer accounts crypto heeft gehad. Daar komt bij dat eiser geen informatie over de maanden mei en juni 2021 van zijn Binance-account heeft overgelegd. Dat hij dit niet meer kan, komt voor zijn rekening en risico. Hierdoor blijft onduidelijk hoeveel crypto-valuta in deze maanden op zijn Binance-account stond en welke transacties zijn gedaan. Verder heeft eiser geen informatie van zijn Bitvavo-account over de periode van 21 juni 2021 tot en met 7 september 2023 overgelegd. Hierdoor is onduidelijk of er in deze periode transacties zijn verricht met dit account. Te meer, nu eiser op 21 juni 2021 nog € 1.000,- heeft gestort op dit account. Bovendien heeft Senzer een zogenaamde ‘chain explorer’ verricht met het Binance-adres van eiser. Hieruit volgt dat eiser op 13 september 2023 nog een transactie met dit account heeft verricht. Terwijl hij heeft verklaard dat hij sinds juli 2023 niet meer handelt via zijn Binance-account en hierover geen informatie heeft overgelegd. Ook volgt uit de chain explorer dat eiser op 12 oktober 2021 vanuit zijn Binance-adres crypto heeft overgeboekt naar een ander adres. Terwijl in de overgelegde lijsten van dit adres deze transactie niet is vermeld. Volgens Senzer volgt hieruit dat de overgelegde informatie niet compleet is. Ten slotte volgt uit de chain explorer dat zijn Binance-adres wordt gevoed door andere adressen. Deze adressen waren eerder niet bekend bij Senzer. Het ligt op de weg van eiser om meer informatie te geven over deze adressen. Dit heeft eiser niet gedaan. Bovendien heeft eiser niet meegewerkt aan een huisbezoek en wilde hij ten tijde van het onderzoek naar zijn recht op bijstand geen informatie geven.
4.2.1.
Eiser betoogt dat hij alle informatie over de handel in cryptovaluta waarover hij redelijkerwijs kan beschikken, heeft overgelegd. Senzer kan op basis van deze informatie het recht op bijstand vast stellen. Het recht op bijstand kan alleen niet worden vastgesteld over de maanden mei 2021 en juni 2021, omdat slechts de administratie van zijn Binance-account over deze maanden ontbreekt. Eiser kan niet meer aan deze administratie komen. De administratie over de periode van 21 juni 2021 tot 1 februari 2024 heeft eiser meermaals overgelegd. In beroep legt eiser informatie van zijn account van Kucoin over. Volgens eiser zijn er geen aanwijzingen dat hij naast Bitvavo, Binance en Kucoin nog andere crypto had, dan wel via andere traders crypto heeft verhandeld. Eiser blijft de mening toegedaan dat hij geen administratie kan overleggen van de adressen die naar voren zijn gekomen uit de chain explorer van Senzer. Hij is immers niet bekend met die adressen. Bovendien blijkt uit de chain explorer dat met een van deze adressen 21.595.897 transacties hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat als eiser 24 uur per dag zou handelen, hij 11,7 trades per minuut zou hebben gedaan. Eiser kan dit onmogelijk hebben gedaan. Ook vraagt eiser zich af of meer informatie over de onbekende adressen wel noodzakelijk is voor het vaststellen van het recht op bijstand nu Senzer uitdraaien heeft overgelegd waaruit slechts vier trades met het adres van eiser blijken. Daarmee is Senzer volgens eiser nagegaan of er ‘getrade’ is met de voor Senzer onbekende adressen. Aan de hand van deze informatie kan Senzer wel degelijk het recht op bijstand vaststellen.
4.2.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat Senzer zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de periode van 4 mei 2021 tot en met 30 januari 2024 recht op bijstand zou hebben gehad als hij wel de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen. Evenmin kan het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld. Senzer stelt zich terecht op het standpunt dat hiervoor te veel informatie ontbreekt. Allereerst is voor het oordeel van de rechtbank van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat het recht over de maanden mei 2021 en juni 2021 niet kan worden vastgesteld. Verder acht de rechtbank voor haar oordeel van groot belang dat eiser op 7 november 2023 heeft verklaard dat hij op wel meer platforms crypto heeft gehad dan op Binance en Bitvavo. Ook tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij één of twee andere accounts heeft dan de al bekende accounts. Weliswaar heeft eiser ook verklaard dat hij nooit heeft gehandeld op deze accounts, maar hij heeft van deze accounts in het geheel geen informatie overgelegd die deze verklaring steunen. Gezien wat is overwogen in 4.2.2 had dit wel op zijn weg gelegen. Daarnaast is voor het oordeel van de rechtbank van belang dat onduidelijk is wat met de storting van € 1.000,- op het Binance-account van eiser op 21 juni 2021 is gebeurd. In het overzicht van Bitvavo is deze storting niet te zien. Dit betekent dat dit overzicht geen compleet beeld geeft. Eiser heeft echter geen overzichten verstrekt van zijn Bitvavo-account. Senzer heeft daarom terecht aan eiser tegengeworpen dat onduidelijk is of er in de periode van 21 juni 2021 tot en met 7 september 2023 transacties hebben plaatsgevonden op dit account. Ten slotte is voor het oordeel van de rechtbank van belang dat Senzer overtuigend heeft betoogd dat uit de chain explorer volgt dat er op 12 oktober 2021 en op 13 september 2023 transacties zijn geweest vanuit het Binance-adres van eiser. Dit is in strijd met de verklaring van eiser dat hij sinds juli 2023 niet langer handelt via zijn Binance-adres. Bovendien is de transactie van 12 oktober 2021 niet zichtbaar in de door eiser overgelegde lijsten. Dit zou betekenen dat deze lijsten niet compleet zijn en geen sluitende administratie vormen.
4.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat alleen al op grond van het voorgaande Senzer terecht betoogt dat het recht op bijstand over de periode van 4 mei 2021 tot en met 30 januari 2024 niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat de overige argumenten van partijen geen bespreking behoeven. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Tussenconclusie
4.3.
De beroepsgronden over de intrekking en de terugvordering slagen niet. Dit betekent dat het beroep voor zover hiertegen gericht, ongegrond is. Dit komt erop neer dat de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand in stand blijven.
Heeft Senzer de bijstandsaanvraag kunnen afwijzen?
4.4.
Senzer heeft de bijstandsaanvraag afgewezen, omdat het recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld. Het recht op bijstand van eiser kan niet worden vastgesteld, omdat hij de door Senzer gevraagde informatie niet heeft gegeven. Het is onduidelijk wat de omvang is van eisers cryptoactiviteiten en in hoeverre hij nog cryptovaluta heeft. Senzer verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de onderbouwing van de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering. Bovendien heeft eiser inmiddels weer een nieuwe bijstandsaanvraag ingediend. Ook tijdens het onderzoek dat is verricht naar aanleiding van die aanvraag, weigert eiser inzage te geven. Zo heeft Senzer tijdens een gesprek met eiser aangekondigd een huisbezoek af te leggen. Na deze mededeling en voor het huisbezoek is waargenomen dat eiser een voorwerp in de vorm van een laptop vanuit zijn woning heeft weggebracht. Volgens Senzer is dit typerend voor eiser waarbij hij keer op keer bewijsstukken of informatie probeert te onttrekken. Hierdoor blijft de voornoemde onduidelijkheid in stand en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
4.4.1.
Eiser betoogt dat hij alle informatie heeft verstrekt die hij kan verstrekken. Voor zover Senzer meer informatie verlangt, verkeert eiser in bewijsnood. Eiser verwijst voor de onderbouwing van zijn standpunt naar wat hij heeft ingebracht tegen de intrekking. In aanvulling betoogt eiser dat Senzer ontbrekende informatie van meer dan 2 jaar geleden tegenwerpt. Dit kan niet langer aan eiser worden tegengeworpen. Voor eiser ontstaat op deze manier een uitzichtloze situatie. Bovendien had hij ten tijde van de aanvraag geen cryptovaluta meer. Daar komt bij dat de laatste trades zodanig beperkt in omvang zijn, dat deze de vermogensgrens niet overschrijden, te meer nu hij als gevolg van de terugvordering een schuld heeft van meer dan € 40.000,-.
4.4.2.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Als de bijstandverlenende instantie aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [2]
4.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat Senzer zich terecht op het standpunt stelt dat eiser de verzochte informatie niet heeft verstrekt, deze informatie van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand en als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verwijst voor de motivering hiervan allereerst naar wat is overwogen in 4.2.3. Voor zover eiser betoogt dat de gevraagde gegevens niet relevant zijn voor het onderzoek naar het recht op bijstand omdat ze dateren van ruim voor de bijstandsaanvraag, slaagt dit betoog niet. Gezien wat is overwogen in 4.2.3 heeft Senzer terecht geconcludeerd dat onduidelijk is wat de omvang is van eisers cryptoactiviteiten en in hoeverre hij nog cryptovaluta heeft. Om die reden mocht Senzer over een langere periode dan drie maanden gegevens opvragen over eisers cryptoactiviteiten.
4.4.4.
De stelling van eiser dat hij in bewijsnood verkeert, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheden meer zijn om de ontbrekende gegevens op te vragen. Zo had eiser bijvoorbeeld via de live chat van de betreffende platforms nog om informatie kunnen vragen. Bovendien heeft eiser nooit in het bijzijn van medewerkers van Senzer openlijk proberen in te loggen op zijn accounts, bijvoorbeeld op een computer van Senzer. Senzer heeft er verder terecht erop gewezen dat de gevolgen van de omstandigheid dat eiser geen deugdelijke administratie van de cryptohandel heeft bijgehouden voor zijn rekening en risico komen. Hiervoor acht de rechtbank van groot belang dat eiser tijdens het onderzoek voorafgaand aan de intrekking niet heeft willen meewerken aan een huisbezoek en geen antwoorden heeft willen geven op vragen van Senzer. Bovendien heeft Senzer bij het eerste verzoek om informatie eiser geadviseerd om zijn accounts niet op te zeggen, zodat eiser toegang zou houden tot deze accounts. Eiser heeft in weerwil van dit advies een deel van zijn accounts opgezegd. Met betrekking tot eisers stelling dat hij ten tijde van de aanvraag geen beschikking meer had over cryptovaluta, overweegt de rechtbank dat Senzer hierover terecht stelt dat dit met de verstrekte gegevens niet aannemelijk is gemaakt. Zoals blijkt uit wat is overwogen in 4.2.3 is eiser er niet in geslaagd om een volledig beeld te schetsen van zijn cryptoactiviteiten. Vanwege deze onduidelijkheid heeft Senzer eiser niet hoeven volgen in zijn stelling dat hij alle cryptovaluta heeft verkocht en dat hij daarna geen inkomen meer uit cryptovaluta heeft gegenereerd. Nu eiser de onduidelijkheid over de omvang van zijn activiteiten niet heeft weggenomen, heeft Senzer eiser evenmin hoeven volgen in zijn stelling dat voldoende is gebleken dat de laatste trades dateren van ruimschoots voor de aanvraag en niet een dusdanige waarde vertegenwoordigen dat die boven het vrij te laten vermogen zouden uitkomen. De omstandigheid dat eiser een schuld heeft bij Senzer van meer dan € 40.000,- vanwege de terugvordering van zijn uitkering is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat eiser minder vermogen heeft dan de vermogensgrens. Onduidelijk is namelijk of eiser nog cryptovaluta heeft en zo ja welke waarde deze vertegenwoordigen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft Senzer de aanvraag van eiser terecht en op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.E. Schulmer, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:884, r.o 4.3.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2400, r.o 4.7.