ECLI:NL:RBOBR:2025:4581

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10741699 CV EXPL 23-6058
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenzaak met betrekking tot indexatie na uitdiensttreding en overgang van onderneming

In deze zaak vordert eiser, een voormalig werknemer van Philips, dat zijn ex-werkgever Jabil Circuit Netherlands B.V. gehouden is om zijn pensioenaanspraken te indexeren conform de door het Philips Pensioenfonds (PPF) toegekende indexaties. Eiser heeft zijn vorderingen gebaseerd op artikel 7:663 BW, dat de rechten en verplichtingen bij de overgang van onderneming regelt, en op een arrest van het Hof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2021. Eiser stelt dat hij recht heeft op indexatie van zijn pensioen na zijn uitdiensttreding in 2011, omdat Jabil de pensioenregeling van Philips heeft overgenomen. Jabil voert verweer en stelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de pensioenuitkeringen te indexeren na uitdiensttreding. De kantonrechter oordeelt dat de primaire vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat er geen wettelijke of juridische grondslag is voor de vorderingen. De kantonrechter concludeert dat de pensioenafspraken die bij PPF zijn gemaakt niet meer van toepassing zijn op eiser, nu zijn pensioenaanspraken zijn overgedragen aan Delta Lloyd. De kantonrechter oordeelt dat Jabil niet gehouden is om de indexaties van PPF te volgen, omdat de voorwaarden van de pensioenregeling bij Delta Lloyd anders zijn. Eiser heeft geen recht op de gevorderde indexaties en de vorderingen worden afgewezen. Echter, de kantonrechter oordeelt dat Jabil zich niet als goed werkgever heeft gedragen door geen passende voorzieningen te treffen voor eiser, en veroordeelt Jabil tot het treffen van een schadevergoeding die het ontnomen indexatieperspectief van eiser compenseert. Daarnaast wordt Jabil veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10741699 \ CV EXPL 23-6058
Vonnis van 17 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.T. Gommer,
tegen
JABIL CIRCUIT NETHERLANDS B.V.,
te Venray,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Jabil,
gemachtigde: mr. R.F. van der Ham.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 september 2023 met producties (genummerd 1 t/m 27),
- de akte in verband met herstel van productie 11 aan de zijde van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord met producties (genummerd 1 t/m 5),
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de geactualiseerde producties 23, 24 en 25 ten behoeve van de mondelinge behandeling,
- de mondelinge behandeling van 8 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de gemachtigden van partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is afgesproken dat de procedure op de rol geplaatst wordt van 22 mei 2025 voor akte uitlating. Als partijen de kantonrechter berichten dat zij in onderling overleg niet tot overeenstemming komen, dan zal het vonnis op de rol van 3 juli 2023 worden geplaatst voor vonnis. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
1.3.
De vonnisdatum van 3 juli 2023 is vanwege omstandigheden niet gehaald. Vervolgens is datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf het jaar 1984 in dienst geweest van Philips, laatstelijk bij
de divisie Philips Contract Manufacturing Services (PCMS). [eiser] nam destijds
deel aan de pensioenregeling van Philips zoals ondergebracht bij Stichting Philips Pensioenfonds (PPF).
De pensioenregeling van PPF hield een eindloonregeling in met een pensioenleeftijd op 60 jaar. Onderdeel van de toenmalige pensioenregeling van PPF was artikel 20, waarin het volgende was opgenomen:
2.2.
PCMS is, als op zichzelf staand onderdeel van Philips, per 15 november 2002 overgenomen door Jabil, wegens de verkoop van PCMS aan Jabil Circuit Inc. te
Petersburg, Florida, USA.
In het kader van de overgang zijn de arbeidsovereenkomsten van de betrokken werknemers, waaronder [eiser] , van rechtswege voortgezet door Jabil. Artikel 7:663 BW is daarbij het uitgangspunt geweest, zoals Jabil bij brief van 23 april 2003 aan de betrokken werknemers als volgt heeft bevestigd:
2.3.
Ten tijde van deze overgang heeft Jabil de arbeidsovereenkomsten van de werknemers binnen PCMS, waaronder die van [eiser] , (van rechtswege) voortgezet.
Jabil kon zich - ten behoeve van het continueren van de Philips Pensioenregeling - niet bij PPF aansluiten. Op grond van de statuten van PPF en het feit dat enkel entiteiten binnen de Philips-groep gebruik konden maken van de Philips Pensioenregeling, was het continueren van deze regeling buiten de Philips-groep niet mogelijk. Jabil heeft daarom voor de PCMS werknemers - conform de regel van artikel 7:663 BW en de overgangsafspraken zoals gemaakt met de sociale partners en Philips - een eigen pensioenregeling opgezet. In hun ‘OVERGANGSMAATREGELEN M.B.T. DE VERKOOP (…) [1] ’ hebben Philips en Jabil daarover het volgende vastgelegd:
2.4.
Deze nieuwe pensioenregeling, zoals die ook ging gelden voor [eiser] , bracht
Jabil conform de afspraken met de sociale partners en Philips onder bij Delta Lloyd (hierna genoemd: “de Delta Lloyd Pensioenregeling”).
PPF droeg vervolgens de reeds verworven pensioenaanspraken van de PCMS werknemers over in de Delta Lloyd Pensioenregeling.
In het kader van deze collectieve waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken bij PPF naar Delta Lloyd zijn door het College van Beheer van PPF voorwaarden en regels
opgesteld waaraan Jabil moest voldoen. Deze voorwaarden zijn opgenomen
in een brief d.d. 12 februari 2004 [2] van PPF aan Delta Lloyd en luiden als volgt:
PPF kwam na toetsing van de Delta Lloyd Pensioenregeling aan bovenstaande voorwaarden tot de conclusie dat aan de eis van gelijkwaardigheid in de onderhavige situatie was voldaan.
Bij de brief van 12 februari 2004 is ook een overzicht gevoegd van de overdrachtswaarde, uitgesplitst naar individuele deelnemer, verder gesplitst in een wettelijk deel en een deel overwaarde.
2.5.
PPF en Jabil hebben naar aanleiding van de brief d.d. 12 februari 2004 nog aanvullende afspraken gemaakt over de aanwending van de overwaarde, waarover PPF in haar brief van 14 juni 2005 [3] aan Jabil het volgende vermeldt:
2.6.
De feitelijke waardeoverdracht vond pas plaats in september 2006, waardoor deze bedragen door PPF nog zijn verhoogd met een rentevergoeding van 2,51% van 1 december 2002 tot 1 september 2006.
Het (aangepaste) aanbod inzake de waardeoverdracht van Delta Lloyd heeft [eiser] ontvangen bij brief van 30 september 2005 en 27 maart 2006 [4] . Hierin is inzake de toeslagverlening het volgende opgenomen:
"(…)
Bij het Philips Pensioenfonds worden op basis van een besluit van het College van Beheer ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken aangepast in verband met eventuele stijging van de kosten van levensonderhoud."
(…)
"Bij Delta Lloyd worden ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken aangepast in verband met eventuele stijging van de kosten van levensonderhoud.(…)"
2.7.
[eiser] is naar aanleiding van het eerste aanbod akkoord gegaan met de waardeoverdracht, hetgeen blijkt uit de tweede brief van Delta Lloyd d.d. 27 maart 2006.
2.8.
In de Delta Lloyd Pensioenregeling, versie juni 2003 [5] , is het volgende artikel opgenomen over toeslagverlening:
2.9.
Het dienstverband van [eiser] met Jabil is op 30 april 2011 geëindigd.
In augustus 2016 heeft [eiser] de 60-jarige leeftijd bereikt en is zijn pensioen (deels) ingegaan.
Als gevolg van de beëindiging van het dienstverband heeft [eiser] in 2012 ook een indexatie toegekend gekregen over een deel van zijn pensioenaanspraken (polisnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] ).
2.10.
Per 1 december 2012 liep de uitvoeringsovereenkomst tussen Delta Lloyd en Jabil af. Jabil heeft voor de nog actieve deelnemers een afwijkende pensioenregeling met Delta Lloyd gesloten. Delta Lloyd heeft [eiser] , alstoen een inmiddels inactieve/gewezen deelnemer, geïnformeerd over de wijzigingen die op zijn pensioenregeling zijn doorgevoerd; allereerst bij brief van 4 juli 2013 [6] , waarin Delta Lloyd het volgende aangeeft:
"Via uw ex-werkgever Jabil (..) hebt u een pensioen bij Delta Lloyd opgebouwd. Ieder jaar op 1 april bestond er een kans op verhoging van uw pensioen. Op 1 december 2012 hebben Delta Lloyd en Jabil (..) nieuwe afspraken over de pensioenregeling gemaakt. Dit heeft gevolgen voor de toekomstige jaarlijkse verhoging van uw pensioen bij Delta Lloyd. (..) Vanaf 1 december 2012 wordt uw pensioen niet meer jaarlijks verhoogd. U hebt dan geen recht meer op de oude regeling."en vervolgens bij brief van 25 juli 2013 [7] , waarin Delta Lloyd schrijft:
"Uw (ex)werkgever verhoogt uw pensioen niet."
Jabil heeft op 7 augustus 2014 ook nog de volgende toelichting [8] aan [eiser] gezonden met als onderwerp ‘Brief aan inactieven van werkgever’:
2.11.
Jabil heeft vervolgens vanaf 1 januari 2013 geen enkele indexatie meer toegekend aan gepensioneerden en gewezen deelnemers, zoals [eiser] , waar zij dat tot en met 2012 wel steeds heeft gedaan.
PPF heeft in de jaren 2013 - 2023 wel op regelmatige basis aan pensioenontvangers toeslagen toegekend, namelijk:
Samengesteld tot en met 1 april 2023 dus 14,71%.
2.12.
[eiser] heeft zich tot Jabil gewend met het verzoek alsnog over te gaan tot het toekennen van de toeslagen conform PPF over zijn pensioenen.
Jabil bleek uiteindelijk niet bereid om toeslagen c.q. indexaties aan [eiser] toe te kennen waarna [eiser] deze procedure is gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de kosten, binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis te oordelen:
Primair:
1. dat Jabil gehouden is vanaf 2013 tot en met 17 juli 2025 [9] toeslagen toe te kennen
over de door [eiser] bij Nationale-Nederlanden (hierna genoemd: “NN”) opgebouwde pensioenaanspraken conform de door PPF toegekende indexaties;
2. dat Jabil gehouden is om vanaf 17 juli 2025 vervolgens jaarlijks de door [eiser] bij NN opgebouwde pensioenaanspraken onder de polisnummers [nummer 1] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 3] te verhogen conform de door het PPF na 17 juli 2025 toegekende indexaties c.q. toeslagen, indien en voor lang [eiser] , danwel zijn nabestaanden in leven zijn;
3. dat Jabil gehouden is de door [eiser] tot het moment van voldoening aan dit vonnis door Jabil, misgelopen pensioenuitkeringen ten gevolge van ten onrechte tot en met 17 juli 2025 niet toegekende indexaties c.q. toeslagen over de bovenstaande pensioenpolissen bij NN, te voldoen als een uitkering ineens aan [eiser] , onder inhouding van de noodzakelijke loonheffingen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het gemis aan pensioentoeslag opeisbaar is geworden tot de dag van betaling [10] ;
4. dat Jabil gehouden is de door [eiser] misgelopen indexaties vanaf 2013 tot en met 17 juli 2025, over zijn pensioenuitkeringen onder de bovenstaande polisnummers, zoals ondergebracht bij NN, naar de toekomst toe, binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis, te verzekeren bij NN en de daartoe ter financiering noodzakelijke koopsom te voldoen aan NN;
5. dat Jabil gehouden is steeds per toekenning door PPF van enige vorm van indexatie c.q. toeslag dan ook na 17 juli 2025 deze binnen één maand na bekendmaking van de hoogte hiervan door PPF, in te kopen bij NN over de opgebouwde geïndexeerde pensioenrechten van [eiser] en de daarvoor benodigde koopsom per ommegaande na het verzoek daartoe door NN te voldoen;
Subsidiair:
6. dat Jabil gehouden is de primair gevorderde vorderingen te voldoen, maar dan
gebaseerd op een door de kantonrechter als zodanig nader te bepalen indexatie- c.q.
toeslagverplichting;
Meer subsidiair:
7. dat Jabil gehouden is een schadevergoeding te voldoen aan [eiser] ter hoogte van het hierboven geformuleerde primaire geformuleerde misgelopen recht op indexatie c.q. toeslagen, danwel het subsidiaire geformuleerde misgelopen recht op indexatie c.q. toeslagen danwel een door de kantonrechter te bepalen schadevergoeding, zoals de kantonrechter dit juist voorkomt;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
8. dat Jabil veroordeeld moet worden tot integrale betaling van de daadwerkelijk door [eiser] reeds noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten en kosten van rechtsbijstand, tot op heden begroot op een bedrag van € 17.783,40 exclusief 6% kantoorkosten en btw (alle facturen productie 27.), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop dit vonnis wordt gewezen, dan wel de tot en met de aanvang van deze procedure reeds gemaakte noodzakelijke buitengerechtelijke kosten begroot op een bedrag van € 5.783,40 exclusief 6% kantoorkosten en btw (facturen [factuurnummer 1] - [factuurnummer 2] – [factuurnummer 3] - [factuurnummer 4] van productie 27), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop dit vonnis wordt gewezen, althans Jabil te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke (incasso)kosten op grond van het rapport BGK-integraal 2013 vermeerderd met rente van de kosten op grond van rapport, althans Jabil te veroordelen tot het betalen van een zodanige tegemoetkoming aan [eiser] in de door hem reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten en/of kosten van juridische bijstand als de kantonrechter in goede justitie geraden acht,
met veroordeling van Jabil in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] voert als grondslag van zijn vorderingen aan dat Jabil, zijn voormalig werkgever, veroordeeld moet worden om zijn pensioenaanspraken zoals momenteel neergelegd bij NN (als rechtsopvolger van Delta Lloyd), vanaf 2013 te verhogen met toeslagen, conform het indexatiebeleid zoals gehanteerd door PPF en in overeenstemming met de door PPF vanaf 2013 tot heden toegekende toeslagen, inclusief nog toekomstige door PPF toe te kennen toeslagen.
Subsidiair vordert [eiser] dat Jabil veroordeeld wordt vanaf 2013 uitvoering te blijven geven aan een toeslagregeling, zoals door de kantonrechter nader te definiëren als een redelijke toeslagverlening in casu, danwel meer subsidiair een schadevergoeding ter compensatie van de pensioenschade die [eiser] leidt als gevolg van het handelen van Jabil.
Dit op grond van artikel 7:663 BW en de expliciete toezegging van Jabil dat [eiser] de pensioenregeling behield die op het moment van overgang op hem van toepassing was.
[eiser] baseert deze vorderingen mede op arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:81) en van de Hoge Raad van 1 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:985) in een kwestie van twee voormalig collega's van hem, waarbij is
geoordeeld dat Jabil gehouden is de toeslagtoekenningen van PPF te volgen en
toe te kennen.
3.3.
Jabil voert verweer en concludeert bij vonnis, steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) [eiser] in zijn primaire en subsidiaire vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans die vorderingen af te wijzen;
(2) [eiser] te veroordelen in de kosten van dit geding met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
(3) [eiser] te veroordelen tot betaling aan nakosten een bedrag van € 131,00 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,00 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
3.4.
Jabil voert daartoe als verweer aan dat ten tijde van de overname door Jabil voor Philips geen verplichting jegens haar PCMS werknemers bestond om opgebouwde pensioenaanspraken na uitdiensttreding en/of tijdens pensionering te indexeren (en daarom diende dat ook niet door Jabil in de Delta Lloyd Pensioenregeling te worden gewaarborgd).
De toenmalige twee directeuren, op wier procedures [eiser] zijn standpunten (deels) baseert, hadden wel - anders dan [eiser] - een (positief) afwijkende pensioenovereenkomst gesloten met hun nieuwe werkgever (Jabil). Deze afwijkende pensioenovereenkomst bevatte
een toezegging van de nieuwe werkgever die wel betrekking had op (voorwaardelijke) indexatie na uitdiensttreding.
Bovendien geldt dat door Jabil een pensioenregeling diende te worden uitgevoerd die wat
betreft pensioenopbouw “gelijk'" en/of “gelijkwaardig'' zou zijn aan de Philips Pensioenregeling en dat is - gezien het pensioenresultaat van overgenomen PCMS werknemers - met de Delta Lloyd Pensioenregeling ruimschoots bereikt. Voor [eiser] specifiek geldt dat de door hem opgebouwde pensioenaanspraken tijdens dienstverband en zijn totale pensioenresultaat vele malen hoger is dan zijn pensioenresultaat zou zijn geweest als hij was blijven deelnemen in de Philips Pensioenregeling.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern over indexatie ná uitdiensttreding.
[eiser] vordert
primairfinanciering van de indexaties die PPF vanaf 2013 heeft doorgevoerd voor haar gewezen deelnemers en gepensioneerden, zoals [eiser] ,
op grond van enerzijds artikel 7:663 BW en anderzijds op grond van het arrest van het Hof
’s-Hertogenbosch van 19 januari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:81.
[eiser] vordert
subsidiaireen redelijke indexatie van zijn opgebouwde pensioenaanspraken bij Delta Lloyd vanaf 2013 en
meer subsidiaireen schadevergoeding.
De kantonrechter zal hierna eerst de primaire vorderingen [11] van [eiser] bespreken, daarna zijn subsidiaire vordering [12] en tot slot de meer subsidiaire vordering [13] .
Primair:financiering van de indexaties die PPF vanaf 2013 heeft doorgevoerd
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de overgang van onderneming van PCMS naar Jabil, de arbeidsovereenkomsten van betrokken werknemers zoals [eiser] , van rechtswege zijn voortgezet door Jabil. Daarbij geldt artikel 7:663 BW (overgang van onderneming) als uitgangspunt, waarvan de tekst luidt als volgt:
“Door de overgang van een onderneming gaan de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger (…)”.
4.3.
Artikel 7:663 BW bepaalt dus dat de rechten en verplichtingen die
ten tijde van de overgangvoor PCMS voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met [eiser] zijn overgegaan op Jabil. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst is de pensioenovereenkomst, zoals gesloten tussen Philips en [eiser] . De verplichtingen van PCMS die voortvloeiden uit deze pensioenovereenkomst, zijn af te leiden uit het pensioenreglement van Philips (PPF), zoals dat gold op het tijdstip van de overgang.
4.4.
[eiser] heeft in het kader van zijn primaire vorderingen onder meer een beroep gedaan op artikel 20 van de Philips Pensioenregeling [14] , waarin staat dat
het College van Beheer(van PPF) in zijn beleid zalstrevennaar een periodieke aanpassing van ingegane pensioenen in verband met een eventuele stijging van de kosten van levensonderhoud”.
Uit dit artikel kan echter, zoals Jabil terecht stelt, geen (contractuele) verplichting voor PCMS worden afgeleid om ingegane pensioenen elk jaar te indexeren [15] . Het is namelijk aan de pensioenuitvoerder (PPF) gelaten om zich in te spannen om pensioenaanspraken na uitdiensttreding te verhogen.
4.5.
Ook uit het document “Overgangsmaatregelen m.b.t. de verkoop (…)” waarin PCMS en Jabil onder 4.3. op het terrein van pensioenen hebben afgesproken “
dat voortzetting vande op te bouwen pensioen aanspraken [16] na verzelfstandiginggelijk zal zijn aande op te bouwen pensioen aanspraken zoals die in de Philips situatie geweest zouden zijn”, kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiser] na de overgang van onderneming bij Jabil exact (dus één op één) dezelfde pensioen- en indexatieaanspraken zou opbouwen als tijdens zijn dienstverband met PCMS, enkel dat de
op te bouwen pensioenaansprakengelijk of gelijkwaardig zouden zijn aan die in de Philips-situatie.
Daarbij is van belang dat Jabil met [eiser] niet heeft afgesproken dat het toeslagbeleid dat bij PPF gold ten tijde van de overgang exact (één-op-één) zou worden overgenomen en voortgezet (ingekocht) bij Delta Lloyd. Er werd ook niet afgesproken dat de indexatieregeling na uitdiensttreding zoals die bij PPF was vormgegeven, in exacte vorm moest worden voortgezet bij Delta Lloyd.
Hierbij overweegt de kantonrechter het volgende.
4.6.
Dat het
op te bouwenpensioen
gedurende het dienstverbandvan [eiser] bij Jabil minstens gelijk is gebleven aan de Philips-situatie, is tussen partijen niet in geschil.
[eiser] vordert immers financiering van de indexaties
na uitdiensttredingbij Jabil. Hiervoor geldt, zoals Jabil ook als verweer heeft aangevoerd, dat indexaties na uitdienst-treding geen onderdeel waren van de afspraak dat
op te bouwenpensioenafspraken gelijk zouden zijn aan die in de Philipssituatie. Eventuele indexaties ná uitdiensttreding zien namelijk niet op pensioenopbouw, nu na uitdiensttreding het (actief) opbouwen van pensioen stopt.
4.7.
Daarbij is tevens van belang dat een voorwaardelijke indexatieregeling waarbij eventuele indexatie afhankelijk is van besluitvorming van die pensioenuitvoerder, geen werkgeversverplichting is in de zin van artikel 7:663 BW, zoals ook werd geoordeeld door de Hoge Raad en het verwijzingshof in de Euronext-zaak [17] ; de werkgever heeft immers zelf geen indexatieverplichting, maar brengt de voorwaardelijk indexatieregeling onder bij een uitvoerder (ten tijde van de overgang van onderneming was dit PPF).
Bij de overgang van onderneming is tussen PPF en Jabil overeengekomen dat een collectieve waardeoverdracht zou plaatsvinden naar Delta Lloyd. In het kader van deze overdracht zijn voorwaarden en regels opgesteld door PPF waaraan Jabil moest voldoen. Onder punt 1. staat als voorwaarde genoemd:
“gelijkwaardigheid van de nieuwe pensioenregeling met de Philipsregeling”. PPF kwam na toetsing van de Delta Lloyd Pensioenregeling tot de conclusie dat aan de eis van gelijkwaardigheid in de onderhavige situatie inderdaad was voldaan.
Op verzoek van Jabil en met (individuele) instemming van de overgenomen werknemers, waaronder [eiser] , droeg PPF vervolgens de reeds opgebouwde pensioenaanspraken van PCMS werknemers over in de Delta Lloyd Pensioenregeling middels een collectieve waardeoverdracht. De bij PPF opgebouwde pensioenafspraken zijn dus overgedragen aan Delta Lloyd en gaan op in de Delta Lloyd Pensioenregeling. Sindsdien is voor [eiser] leidend wat er binnen de Delta Lloyd Pensioenregeling is bepaald over indexatie na uitdiensttreding. De PPF Pensioenregeling was dus niet meer van toepassing op [eiser] .
4.8.
[eiser] baseert zijn primaire vorderingen mede op het arrest van het Hof
’s-Hertogenbosch van 19 januari 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:81) in een kwestie van twee voormalige collega's van hem, waarin is geoordeeld dat Jabil gehouden is de toeslag-toekenningen van PPF te volgen en toe te kennen.
De kantonrechter vindt deze arresten echter niet vergelijkbaar met de situatie van [eiser] . Anders dan [eiser] hebben deze voormalige collega’s met Jabil een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, met daarin een aanvullende afspraak op het gebied van pensioen. Expliciet werd met hen afgesproken:
PensionFund.
You are entitled to participate in a pension scheme comparable inall material respects to conditionson the day of closingcontained in the Pension Regulations of the “Stichting Philips Pensioenfonds (..).
De voormalige collega’s kregen dus bij de overgang van PCMS naar Jabil aanspraak op een pensioenregeling die wat betreft alle voorwaarden zoals opgenomen in de Philips Pensioen-regeling vergelijkbaar zouden zijn. Daaronder vallen dus niet alleen de voorwaarden die zien op pensioenopbouw tijdens dienstverband, maar ook op indexatie ná uitdiensttreding. Deze aanvullende afspraak in hun arbeidsovereenkomst is voor desbetreffende collega’s leidend; alle (exacte) voorwaarden in de Philips Pensioenregeling ten tijde van de overgang zijn op hen van toepassing en daarom heeft het Hof Jabil veroordeeld tot het moeten volgen van het (exacte) toeslagbeleid van PPF.
Zoals hiervoor overwogen heeft Jabil met [eiser]
nietafgesproken dat het toeslagbeleid dat bij PPF gold ten tijde van de overgang exact (één-op-één) zou worden overgenomen en voortgezet (ingekocht) bij Delta Lloyd. Er werd ook
nietafgesproken dat de indexatieregeling na uitdiensttreding zoals die bij PPF was vormgegeven, in exacte vorm moest worden voortgezet bij Delta Lloyd, zoals door Jabil onweersproken is aangevoerd.
4.9.
Alles wat hiervoor is overwogen, betekent dat de primaire vorderingen van [eiser] , die - kort gezegd - allemaal zijn gebaseerd op een veroordeling van Jabil tot financiering van de indexaties die PPF vanaf 2013 heeft doorgevoerd
,moeten worden afgewezen.
Hiervoor bestaat, zoals Jabil ook voldoende onderbouwd heeft aangevoerd, geen wettelijke grondslag (op grond van artikel 7:663 BW) en geen juridische grondslag (op grond van het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:81) noch anderszins.
Subsidiair:financiering van de primair gevorderde indexaties gebaseerd op een door de kantonrechter nader te bepalen toeslagverplichting
4.10.
Subsidiair vordert [eiser] dat de kantonrechter oordeelt dat Jabil gehouden is de
primaire vorderingente voldoen, maar dan gebaseerd op een door de kantonrechter nader te bepalen toeslagverplichting.
Echter, nu de primaire vorderingen niet toewijsbaar zijn, heeft dit tot gevolg dat de subsidiaire vordering evenmin toewijsbaar is, want de subsidiaire vordering onder 6, is een verlengstuk van de primaire vorderingen onder 1 t/m 5.
4.11.
Aanvullend overweegt de kantonrechter (wellicht ten overvloede) dat voor Philips ten tijde van de overname door Jabil geen verplichting jegens haar PCMS werknemers bestond om opgebouwde pensioenaanspraken na uitdiensttreding en/of pensionering te indexeren en daarom diende dat ook niet door Jabil in de Delta Lloyd Pensioenregeling te worden gewaarborgd.
Door Jabil diende enkel een pensioenregeling te worden uitgevoerd die wat betreft pensioenopbouw
gelijk en/of gelijkwaardigzou zijn aan de Philips Pensioenregeling.
Deze gelijkwaardigheid ziet, zoals hiervoor overwogen, niet op indexatie na uitdiensttreding en daarom kan Jabil niet gehouden worden om toeslagen toe te kennen
conform de door PPF toegekende indexaties vanaf 2013.
Meer subsidiair:een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen schadevergoeding
4.12.
Meer subsidiair vordert [eiser] dat Jabil gehouden is een schadevergoeding te voldoen ter hoogte van het hierboven (a) [18] primair geformuleerde misgelopen recht op indexatie,danwel (b)
het subsidiair geformuleerde misgelopen recht op indexatie, danwel (c) een door de kantonrechter te bepalen schadevergoeding, zoals deze haar ‘juist’ [19] voorkomt.
Ook de onder (a) en (b) gevorderde schadevergoeding borduurt voort op de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] met als gevolg dat dit deel van de meer subsidiaire vordering onder 7 evenmin toewijsbaar is, want ook de gevorderde schadevergoedingen onder a) en b) zijn een verlengstuk van de primaire vorderingen onder 1 t/m 5.
(c) een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen schadevergoeding
4.13.
Ter beoordeling ligt dus enkel nog voor de vraag of Jabil gehouden is aan [eiser] een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen schadevergoeding te voldoen.
4.14.
Daarbij is allereerst van belang wat tussen Jabil en Delta Lloyd in de uitvoeringsovereenkomst is afgesproken over eventuele indexaties ná uitdiensttreding, want in 2003 was de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) van toepassing en daarin werden voorwaarden voor indexatie uitsluitend opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst die de werkgever bedong met de pensioenuitvoerder. Indexatie-afspraken waren destijds geen onderdeel van de pensioenovereenkomst tussen werknemer en werkgever. Dit veranderde onder de Pensioenwet (vanaf 1 januari 2007). Vanaf toen werd het indexatiebeleid wel geacht onderdeel te zijn van de pensioenovereenkomst, mits er sprake was van een (al dan niet voorwaardelijke) toezegging tot indexatie. Artikel 10 van de Pensioenwet bepaalt hierover het volgende:
“Tot de pensioenovereenkomst behoren tevens de bepalingen betreffende de toeslagverlening.”
Aldus is van belang of in de uitvoeringsovereenkomst van juni 2003 [20] een (voorwaardelijke) toezegging is gedaan tot indexatie. Dat is het geval, want in artikel 16 van de uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd:
“Op de verzekeringen [21] is de overrenteregeling van toepassing, die als bijlage 5 aan de uitvoeringsovereenkomst is gehecht”. Ook op
indexaties van ingegane pensioenenis de overrenteregeling van bijlage 5 van toepassing.
In de Delta Lloyd Pensioenregeling is in artikel 13 (Aanpassing van pensioenen) naar de overrenteregeling verwezen, namelijk:
“1. Per 1 april van elk jaar zullen alle ingegane (..) pensioenen en premievrije aanspraken op pensioen van gewezen deelnemers (…) worden verhoogd mede door aanwending van de overrente die op grond van de door de werkgever en verzekeraar overeengekomen voorwaarden ter beschikking komt (..).”en
”2. Als maatstaf voor de jaarlijkse aanpassing van de pensioenen als onder 1 genoemd geldt de stijging van de consumentenprijsindex alle huishoudens (..) met een maximum van het uit de overrenteregeling beschikbaar komende percentage verhoogd met 2%.” .
4.15.
Tot en met 2012 heeft Jabil ook steeds een toeslag toegekend aan haar gepensioneerden of gewezen deelnemers. Ook [eiser] heeft (vanwege zijn uitdiensttreding in 2011) van Jabil een indexatie toegekend gekregen.
Per 1 december 2012 liep de uitvoeringsovereenkomst tussen Delta Lloyd en Jabil af. Jabil heeft voor de nog actieve deelnemers een afwijkende pensioenregeling met Delta Lloyd gesloten en heeft, zoals Jabil aan [eiser] heeft toegelicht in haar brief van
7 augustus 2014
de toeslagbepaling gewijzigd. Deze wijziging hield in dat de overrenteregeling is beëindigd en dat Jabil besloten heeft geen bijstortingen (meer) te doen ten behoeve van toeslagverlening.
4.16.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat deze eenzijdig door Jabil doorgevoerde wijziging van de toeslagbepaling niet slaagt voor de toets van Stoof/Mammoet [22] en om die reden geen acceptatieplicht voor [eiser] met zich meebrengt.
4.16.1.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Zoals hiervoor overwogen vallen (voorwaardelijke) toeslagbepalingen sinds de invoering van de Pensioenwet onder de pensioenovereenkomst. Dit betekent dat toeslagbepalingen arbeidsvoorwaarden zijn geworden en dus niet zomaar eenzijdig door een werkgever gewijzigd kunnen worden. De Hoge Raad heeft in het Stoof/Mammoet arrest - kort gezegd - een drie-stappen-toets geformuleerd die bepaalt of een werknemer redelijkerwijs verplicht is een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te accepteren, namelijk: (1) Is er een gewijzigd voorstel gedaan? (2) Is er voldoende zwaarwegende aanleiding voor dat voorstel? (3) Is het voorstel in redelijkheid gedaan en van de werkgever te vergen?
Echter, voor gepensioneerden, zoals [eiser] , geldt een ander juridisch kader dan voor actieve werknemers, omdat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd en artikel 7:611 BW (en daarmee de criteria Stoof/Mammoet) niet meer rechtstreeks geldt.
4.17.
Normen van goed werkgeverschap kunnen wel nawerken via de algemene beginselen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) en het vertrouwensbeginsel.
[eiser] heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat Jabil hem met haar brief van
7 augustus 2014 op onjuiste wijze heeft geïnformeerd over de inhoud/wijziging van de toeslagregeling en hem daarmee in de waan heeft gelaten dat toeslagverlening nog altijd kon plaatsvinden, terwijl als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen geen middelen meer beschikbaar kwamen ter financiering van de toeslagregeling en Jabil niet langer voornemens was de toeslagregeling zelf te financieren.
De kantonrechter volgt deze stelling van [eiser] .
In de brief van 7 augustus 2014 wordt namelijk vermeld: “
Indien er overrente aanwezig is, zal de toeslagregeling in de toekomst hoogstwaarschijnlijk verbeteren”. Dit is onjuist, want als onweersproken staat vast dat de overrenteregeling is beëindigd/vervallen en dat Jabil heeft besloten om (ook) geen bijstortingen te doen voor toeslagverlening. Dit heeft tot gevolg dat de indexatieregeling per 1 april 2013 de facto is beëindigd, waardoor de opgebouwde pensioenaanspraken nooit meer zullen worden geïndexeerd.
Dit betekent dat Jabil [eiser] vanaf 2013 elk indexatieperspectief heeft ontnomen, terwijl daarvoor - zowel bij PPF als bij Delta Lloyd - als maatstaf voor de jaarlijkse indexering van zijn opgebouwde pensioenaanspraken de stijging van de kosten van levensonderhoud c.q. de consumentenprijsindex gold. Daarenboven is bij PPF vanaf 2013 wél regelmatig geïndexeerd (tot en met 1 april 2023 in totaal 14,71%).
4.18.
Met een beroep op nawerkend goed werkgeverschap heeft [eiser] verder verwezen ‘naar recente arresten van de Hoge Raad’ over toeslagverlening na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, waarin geoordeeld is dat de werkgever op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden kan zijn danwel een indexatieperspectief te behouden danwel te compenseren en dit is wat gevorderd wordt, aldus [eiser] .
4.18.1.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Het beroep van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling op nawerkend goed werkgeverschap, kan worden gebaseerd op de kern van de heersende (John Crane) jurisprudentie [23] , namelijk dat een (voormalig) werkgever voor (opgebouwde) pensioenaanspraken van (gewezen) werknemers, een zekere verantwoordelijkheid heeft (behouden). Jabil heeft dus een zekere verplichting om ervoor te zorgen dat het indexatieperspectief van [eiser] niet te veel verslechtert.
4.18.2.
Jabil miskent met haar stelling ‘dat het vervallen van de overrenteregeling onverlet laat dat Jabil haar afspraken en verplichtingen jegens [eiser] (ruimschoots) is nagekomen’ (omdat [eiser] al een hogere pensioenaanspraak kreeg bij de omzetting van zijn pensioenaanspraken naar de Delta Lloyd Pensioenregeling die volledig zijn gegarandeerd, waar bovenop een extra verhoging voor indexatie werd meegegeven), de omstandigheid dat zij [eiser] elke mogelijkheid van indexering in de toekomst heeft onthouden, omdat zij per 1 april 2013 is gestopt met de toeslagregeling (omdat de overrenteregeling is beëindigd en Jabil geen bijstortingen meer doet).
In beginsel gaat het bij de beoordeling van nawerkend goed werkgeverschap om de vraag of Jabil destijds (in juni 2003) in redelijkheid de indexatievoorwaarde (te weten de overrenteregeling van bijlage 5) in de uitvoeringsovereenkomst had mogen opnemen.
Dit wordt in beginsel beoordeeld in het licht van de omstandigheden op het moment dat het besluit werd genomen, gelet op de informatie en de belangen die toen bekend waren.
Echter, nu de indexatievoorwaarde doorwerkt in de tijd, geldt dat de zorgplicht van Jabil en de nawerkende norm van goed werkgeverschap ook doorwerkt. Dit betekent in het geval van [eiser] dat dus niet alleen de redelijkheid van het opnemen van de indexatie-voorwaarde in de uitvoeringsovereenkomst ter beoordeling voorligt, maar ook de vraag of het stoppen van de indexatieregeling (vanwege het beëindigen van de overrenteregeling) in het licht van alle omstandigheden redelijk is.
4.18.3.
Bij de vraag of Jabil in redelijkheid de indexatievoorwaarde in de uitvoeringsovereenkomst kon opnemen, is van belang dat PPF in haar brief van
14 juni 2005 [24] het voorstel van Jabil heeft goedgekeurd om slechts het verschil tussen de reserve berekend op basis van de actuariële grondslagen van PPF en de aan Delta Lloyd verschuldigde koopsom in een depot te storten ten behoeve van toekomstige indexaties. Jabil had zich bij dit voorstel kunnen en moeten realiseren dat toeslagverlening middels een overrenteregeling, die alleen maar uit (beleggingsresultaten van) koopsommen gefinancierd wordt, wel eens negatief kan uitpakken voor inactieven en gewezen deelnemers, zoals [eiser] .
4.18.4.
Bij de vraag of het stoppen van de indexatieregeling (vanwege het wegvallen van de voorwaarde voor indexering) redelijk is, stelt de kantonrechter voorop dat een werkgever zich onder bepaalde omstandigheden niet als goed werkgever kan gedragen, indien geen passende voorzieningen voor inactieven/pensioengerechtigden, worden getroffen.
Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het oordeel van de Hoge Raad in het Euronext-arrest van 23 september 2022 [25] .
Verder neemt de kantonrechter bij deze belangenafweging in aanmerking dat het per
1 april 2013 stoppen met de toeslagregeling zonder passende voorzieningen te treffen voor inactieven of gewezen deelnemers, op gespannen voet staat met de (inspannings)verplichting van Jabil die kan worden afgeleid uit artikel 13 (Aanpassing van pensioenen) van de Delta Lloyd Pensioenregeling, namelijk:
“Per 1 april van elk jaarzullenalle (...) premievrije aanspraken op pensioen van gewezen deelnemers (…)worden verhoogdmededoor aanwending van overrentedie op grond van de door de werkgever en verzekeraar overeengekomen voorwaarden ter beschikking komt”.
4.18.5.
Bij de vraag of Jabil zich jegens [eiser] niet als een goed werkgever gedraagt indien zij geen passende (schade)vergoeding voor [eiser] realiseert, is vervolgens van belang of dit in redelijkheid van Jabil kan worden gevergd.
Daarbij zijn mede bepalend de belangen van [eiser] die daartegenover staan.
4.18.6.
De gerechtvaardigde (financiële) belangen van [eiser] zijn evident, want hij heeft een groot deel van zijn pensioenaanspraken opgebouwd onder de inmiddels premievrije Delta Lloyd Pensioenregeling en hij is uit dienst getreden en deels met pensioen gegaan kort voordat Jabil is gestopt met het indexeren van zijn pensioenaanspraken. De gemiste indexatie leidt tot aantoonbaar financieel nadeel, want de pensioenaanspraken van [eiser] zullen zonder indexatie - zeker in de huidige tijd van hoge inflatie - steeds minder waard worden.
Jabil heeft in haar brief van 7 augustus 2014 aan [eiser] toegelicht dat de kosten voor de Delta Lloyd Pensioenregeling en voorwaardelijke toeslagbepaling in 2012 bijna 50% van de loonsom van de actieve personen in deze regeling bedroegen en niet in verhouding staan tot de pensioentoezegging van de overige werknemers, zodat dit een andere invulling / versobering van de pensioenregelingen vergt. Dit vindt de kantonrechter ook een gerechtvaardigd financieel belang.
Echter, omdat in deze procedure gesteld noch gebleken is dat niet van Jabil kon en kan worden gevergd dat zij een passende (schade)vergoeding voor [eiser] treft, om zo zijn ontnomen indexatieperspectief te compenseren, komt de kantonrechter, mede gelet op alles wat hiervoor in 4.18. is overwogen, tot de conclusie dat Jabil zich niet als goed werkgever heeft gedragen, omdat Jabil geen passende voorzieningen voor [eiser] heeft getroffen.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de meer subsidiaire vordering onder (c) dat Jabil gehouden is een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen schadevergoeding aan [eiser] te voldoen, toewijsbaar is.
Als redelijke te bepalen schadevergoeding zal de kantonrechter Jabil veroordelen tot het treffen van een passende voorziening voor [eiser] die zijn ontnomen indexatieperspectief compenseert. Daarbij dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 13 van de Delta Lloyd Pensioenregeling 2003 [26] (en dus niet bij de door PPF toegekende indexaties vanaf 2013).
De onder 8 gevorderde buitengerechtelijke kosten
4.20.
[eiser] vordert integrale betaling van de daadwerkelijk door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 17.783,40, danwel de tot en met de aanvang van deze procedure reeds gemaakte noodzakelijke buitengerechtelijke kosten begroot op een bedrag van € 5.783,40.
Jabil heeft hiertegen als verweer enerzijds aangevoerd dat artikel 6:96 BW geen zelfstandige grondslag biedt voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten (een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat niet). Anderzijds stelt Jabil dat niet voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW.
4.21.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Met betrekking tot de vordering tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten geldt, zoals Jabil terecht heeft gesteld, dat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat, behalve in het geval waarin sprake is van misbruik van procesrecht. Dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken. De vordering tot betaling van de door [eiser] daadwerkelijk gemaakte proceskosten moet dus worden afgewezen.
De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
[eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld tot en met de aanvang van deze procedure buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben ten bedrage van € 5.783,40 en 6% kantoorkosten (die in productie 27 apart is gespecificeerd en niet al is inbegrepen in het uurtarief) vermeerderd met 21% btw (die hij als particulier niet kan verrekenen) en heeft vergoeding daarvan gevorderd.
Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen ten bedrage van € 7.417,78 (€ 5.783,40 + € 347,00 kantoorkosten, vermeerderd met € 1.287,38 btw).
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf datum vonnis, zoals gevorderd.
Proceskosten
4.22.
Jabil is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.587,14

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
oordeelt dat Jabil gehouden is een schadevergoeding aan [eiser] te voldoen bestaande uit het treffen van een passende voorziening voor [eiser] , die het hem ontnomen indexatieperspectief compenseert, waarbij aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 13 van de Delta Lloyd Pensioenregeling 2003,
5.2.
veroordeelt Jabil om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.417,78 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2025 tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt Jabil in de proceskosten van € 2.587,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Jabil niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door
mr. F.E. Roll op 17 juli 2025.

Voetnoten

1.Zie bijlage 3 bij dagvaarding.
2.Zie productie 4 bij dagvaarding.
3.Zie productie 6 bij dagvaarding.
4.Zie productie 5 bij dagvaarding.
5.Zie productie 7 bij dagvaarding.
6.Zie productie 8 bij dagvaarding.
7.Zie productie 9 bij dagvaarding.
8.Zie productie 10 bij dagvaarding.
9.Bij dagvaarding heeft [eiser] toeslagen gevorderd tot en met 1 april 2023. Deze datum is tijdens de mondelinge behandeling aangepast waarbij de gemachtigde van [eiser] heeft aangegeven dat daar waar in het petitum staat ‘1 april 2023’ dit moet worden gewijzigd naar “datum vonnis”.
10.De wettelijke rente over de niet toegekende toeslagen is pas gevorderd tijdens de mondelinge behandeling.
11.Voor de exacte inhoud van de primaire vorderingen, zie r.o. 3.1. onder 1 t/m 5.
12.Voor de exacte inhoud van de subsidiaire vordering, zie r.o. 3.1. onder 6.
13.Voor de exacte inhoud van de meer subsidiaire vordering, zie r.o. 3.1. onder 7.
14.Voor de exacte tekst van artikel 20, zie r.o. 2.1.
15.Een wettelijke verplichting tot indexeren bestaat niet. Een (voorwaardelijk) recht op indexatie moet zijn overeengekomen in de pensioenovereenkomst (zie artikel 13 Pensioenwet).
16.De onderstrepingen zijn door de kantonrechter ter verduidelijking aangebracht.
17.Hoge Raad 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1267.
18.De nummering (a), (b) en (c) is door de kantonrechter ter verduidelijking aangebracht.
19.‘Juist’ begrijpt de kantonrechter als: ‘in redelijkheid’.
20.Zie productie 1 bij de conclusie van antwoord.
21.Op grond van artikel 1 van de uitvoeringsovereenkomst heeft Jabil zich bij Delta Lloyd verbonden tot het sluiten van verzekeringen en verhogingen van verzekeringen “ter volledige waarborging van alle pensioenaanspraken”
23.Hoge Raad 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1291.
24.Zie productie 6 bij dagvaarding.
26.Voor de volledig citeerde tekst, zie rechtsoverweging 2.8.