Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen
Vereniging [naam vereniging], uit [vestigingsplaats], eiseres
Inleiding
8 oktober 2021. Daarbij wordt het college verzocht om in de provincie Noord-Brabant het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen waarin één of meer van de veertien door haar genoemde stoffen voorkomen, te verbieden.
Met de brief van 30 oktober 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 11 december 2023 het beroep van eiseres tegen het niet op tijd nemen van een beslissing ontvangen. Eiseres stelt dat het college niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar handhavingsverzoek heeft beslist.
Na afloop van de zitting heeft eiseres, met instemming van de rechtbank, een nader stuk overgelegd van 12 april 2025.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt het niet tijdig beslissen op het door eiseres ingediende handhavingsverzoek en het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
artikel 8:55c van de Awb een gegrond beroep noodzakelijk is. Vast staat dat het college te laat op het handhavingsverzoek heeft beslist. Het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek is daarom gegrond.
€ 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen
€ 45,00 per dag. Tussen 14 november 2023 en de verzending van het besluit op het handhavingsverzoek van 25 januari 2024 liggen meer dan 42 dagen, zodat het college de maximale dwangsom van € 1.442,00 is verschuldigd.
artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
Het college heeft bij brief van 26 november 2021 aangegeven dat het handhavingsverzoek onvoldoende concreet is. Daarbij heeft het college verzocht om informatie over specifieke bedrijven die gebruik maken van gewasbeschermingsmiddelen waarin deze stoffen zitten en de locaties waar deze stoffen worden gebruikt. Hierop heeft eiseres bij brief van
21 december 2021 concrete gegevens aangeleverd over negen willekeurig gekozen landbouwpercelen in de provincie Noord-Brabant, waarop volgens eiseres met grote waarschijnlijkheid bestrijdingsmiddelen zijn toegepast waarvan het gebruik in strijd is met de Wet natuurbescherming (de Wnb).
Het college heeft vervolgens bij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) het handhavingsverzoek afgewezen, omdat het niet bevoegd is om handhavend op te treden. Volgens het college mag het geen algemeen verbod op het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen uitvaardigen. De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is geregeld in nationale wetgeving en wordt uitgevoerd door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Verder heeft het college ten aanzien van de door eiseres genoemde landbouwpercelen gesteld dat van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb geen sprake is.
Noord-Brabant het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen waarin de door haar genoemde stoffen voorkomen, te verbieden en dat het ten onrechte hiertoe niet is overgegaan. Inmiddels is door metingen namelijk aangetoond dat de kwaliteit van Natura 2000-gebieden door het gebruik van deze stoffen verslechtert en significante (negatieve) effecten op ecologische kenmerken van deze gebieden niet met de nodige zekerheid kunnen worden uitgesloten. Het college heeft daarom de plicht, gelet op het voorzorgsbeginsel, om de hierdoor ontstane inbreuk op artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn te stoppen door het nemen van passende maatregelen, aldus eiseres. Volgens eiseres is een verbod op het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen de enig mogelijke passende maatregel. Eiseres wijst verder onder meer op het Verdrag van Aarhus, dat haar het recht geeft om bij een overtreding of inbreuk op artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, waaronder ook het nalaten van overheidsinstanties valt, te procederen met als doel een einde te maken aan die inbreuk. Het college zou genoemde inbreuk bijvoorbeeld kunnen beëindigen door bepalingen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in beheerplannen.
De rechtbank heeft het handhavingsverzoek van eiseres zo begrepen dat zij het college niet alleen heeft verzocht om het gebruik van bepaalde stoffen in gewasbeschermingsmiddelen in de provincie Noord-Brabant te verbieden, maar ook om handhavend tegen zichzelf op te treden wegens overtreding van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
17.2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het gebruik van bepaalde stoffen in gewasbeschermingsmiddelen in de provincie Noord-Brabant een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als het verzoek geen aanvraag is, kan eiseres geen beroep instellen tegen de hierop gegeven reactie door het college.
17.6. Voor zover eiseres het college heeft verzocht om handhavend tegen zichzelf op te treden vanwege de weigering van het college om passende maatregelen te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn volgt de verplichting van lidstaten om passende maatregelen te nemen om verslechtering van de kwaliteit van habitats in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Die bepaling is in het Nederlandse recht, voor zover het geen concrete Wnb-vergunning betreft, geïmplementeerd in artikel 2.4 van de Wnb. Het college kan aan de Habitatrichtlijn geen bevoegdheid ontlenen om, vanwege het gesteld niet naleven van de Habitatrichtlijn, handhavend op te treden tegen zichzelf. [3] De door eiseres genoemde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
11 december 2023 door eiseres ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het handhavingsverzoek. Sinds de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 11 december 2023 tot aan de uitspraak van de rechtbank van vandaag zijn nog geen twee jaar verstreken. De redelijke termijn is daarom niet overschreden. Dit betekent dat het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn reeds hierom moet worden afgewezen.
Conclusie en gevolgen
€ 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en het te vernietigen besluit alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Beslissing
- verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het handhavingsverzoek;
- stelt de door het college reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,00;
- verklaart het beroep tegen het besluit op het handhavingsverzoek ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
mr. V.A. Textor, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
Informatie over hoger beroep
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…).
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…).
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
(…).
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
(…).
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
(…).
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
(…).
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Verdrag van AarhusArtikel 9, derde lid, bepaalt dat elke Partij aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechtelijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.
1. Gedeputeerde staten leggen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om:
a. informatie over de handeling te verstrekken;
b. de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen;
c. de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren, of
d. de handeling niet uit te voeren of te staken.
2. Ingeval in het belang van de bescherming van een Natura 2000-gebied een onverwijlde tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in het eerste lid noodzakelijk is, kunnen gedeputeerde staten het besluit bekendmaken door mondelinge mededeling aan degene die de handeling verricht of het voornemen daartoe heeft. Gedeputeerde staten stellen het besluit zo spoedig mogelijk alsnog op schrift en zenden dit toe of reiken dit uit aan de belanghebbenden.
3. Provinciale staten stellen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, ten aanzien van categorieën van handelingen bij verordening regels, houdende verplichtingen als bedoeld in het eerste lid. Ten aanzien van deze handelingen geven gedeputeerde staten geen toepassing aan het eerste lid.
4. Het is verboden te handelen in strijd met een verplichting als bedoeld in het eerste of derde lid.
(…)
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.