ECLI:NL:RBOBR:2025:4969

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
24/1895
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en vaststelling van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 7 augustus 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die het niet eens is met de beslissing van het UWV om geen loonsanctie op te leggen aan zijn werkgever en de hoogte van zijn WIA-uitkering. Eiser, die als onderwijsassistent werkte, meldde zich op 17 mei 2021 ziek en heeft twee jaar in ziekteverlof gezeten. Hij diende op 25 februari 2023 een WIA-aanvraag in, die leidde tot een besluit van het UWV om hem met ingang van 15 mei 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser was van mening dat zijn werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat aanleiding had moeten zijn voor een loonsanctie. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor een loonsanctie, maar dat het dagloon onjuist was vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV het dagloon moet vaststellen op € 197,88 en het WIA-maandloon op € 4.303,89. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van het dagloon betreft. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1895

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van [werkgever] uit [vestigingsplaats] (de werkgever) en de hoogte van de WIA [1] -uitkering die aan eiser is toegekend. Eiser is het er niet mee eens dat geen loonsanctie aan zijn werkgever is opgelegd. Hij is het ook niet eens met de hoogte van het dagloon. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of er aanleiding was een loonsanctie op te leggen en of het UWV het dagloon juist heeft vastgesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding was om een loonsanctie aan de werkgever op te leggen. Het UWV heeft eiser daarom terecht met ingang van 15 mei 2023 een WIA-uitkering toegekend. Het dagloon is echter niet juist vastgesteld. Eiser krijgt dus gedeeltelijk gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft eiser met het besluit van 12 juli 2023 met ingang van 15 mei 2023 een WIA-uitkering toegekend. In dat besluit staat ook dat eiser en zijn werkgever voldoende hebben gedaan aan eisers re-integratie. De hoogte van het WIA-maandloon is vastgesteld op € 3.150,05. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiser (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Eiser is alsnog de mogelijkheid gegeven gebruik te maken van de 60+ regeling [2] en hij ontvangt daarom alsnog een uitkering als was hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Voor het overige heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld als derde-partij aan het geding deel te nemen. De werkgever heeft daarvan gebruikgemaakt en een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
2.3.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser met zijn gemachtigde en de vertegenwoordigster van de werkgever met zijn gemachtigde deelgenomen. Het UWV was niet aanwezig en heeft dat voor de zitting aan de rechtbank laten weten. Tijdens de zitting heeft de rechtbank besloten dat de werkgever niet langer als derde-partij aan het geding kan deelnemen. Vanaf dat moment hebben alleen eiser en zijn gemachtigde aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser werkte voor 40 uur per week als onderwijsassistent. Op 17 mei 2021 heeft hij zich ziek gemeld. Hij is twee jaar ziek gebleven en heeft op 25 februari 2023 een WIA-uitkering aangevraagd. Die aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming die is opgenomen in het ‘procesverloop’.
De werkgever als derde-partij
4. Eiser heeft zich in zijn beroepschrift gericht op de mate van arbeidsongeschiktheid, het dagloon en de re-integratie-inspanningen van de werkgever. In de beroepsgronden over de mate van arbeidsongeschiktheid en de re-integratie-inspanningen heeft de rechtbank aanleiding gezien de werkgever voorlopig als derde-partij aan te merken. Het definitieve oordeel daarover is anders. Tijdens de zitting heeft eiser namelijk aangegeven dat zijn beroep niet langer is gericht tegen de mate van arbeidsongeschiktheid. Daarom beoordeelt de rechtbank de mate van arbeidsongeschiktheid niet meer, zodat daarin geen belang voor de werkgever kan zijn gelegen om nog als derde-partij deel te nemen. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de werkgever bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen nog een concreet procesbelang heeft. Het UWV kan de werkgever namelijk geen loonsanctie meer opleggen en er is tussen eiser en de werkgever al een civielrechtelijke procedure over de re-integratie gevoerd. Tijdens de zitting hebben eiser en de werkgever bevestigd dat geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 27 juni 2024 in die procedure, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. Om deze redenen heeft de rechtbank de werkgever niet langer als derde-partij aangemerkt en heeft de werkgever niet verder aan de zitting deelgenomen.
Het dagloon
5. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanvulling op zijn loon op grond van de WWplus-regeling. In beroep heeft het UWV een gewijzigd standpunt ingenomen en erkend dat deze loonaanvulling wel had moeten worden meegenomen in de dagloonberekening. Het UWV heeft een dagloonrapport overgelegd waaruit blijkt dat het dagloon wordt vastgesteld op € 197,88. Uit het verweerschrift volgt dat dit leidt tot een WIA-maandloon van € 4.303,89. Tijdens de zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij zich daarin kan vinden. Er is dus geen geschil meer over het dagloon.
De beoordeling van de re-integratie inspanningen van de werkgever
Het geschil
6. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het UWV terecht geen loonsanctie aan de werkgever heeft opgelegd. Het is niet mogelijk alsnog een loonsanctie aan de werkgever op te leggen, maar eiser wenst van het UWV een schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat eiser procesbelang heeft. De rechtbank beoordeelt hierna of zij het UWV volgt in zijn opvatting dat de werkgever van eiser zich voldoende heeft ingespannen om eiser in passende arbeid bij de werkgever of bij een andere werkgever te doen hervatten.
De standpunten van partijen
6.1.
Eiser voert aan dat sprake is van verschillende tekortkomingen waardoor zijn re-integratie in werk bij de werkgever (in spoor 1) is geschaad. Hij wijst erop dat de bedrijfsarts te laat is ingeschakeld, geen plan van aanpak is opgesteld, adviezen van de bedrijfsarts niet zijn nageleefd en niet serieus zijn genomen, de discussie over de salaris-inschaling niet is opgepakt en mediation te laat is gestart. Het spoor 2 traject is volgens eiser te laat gestart en er is ten onrechte een loonstop opgelegd. Eiser stelt dat er rondom datum einde wachttijd arbeidsmogelijkheden waren en dat geen sprake was van marginale belastbaarheid. De re-integratiemogelijkheden bij de eigen werkgever zijn volgens eiser weliswaar zeer lastig, maar bij een verlenging van de loondoorbetalingsplicht had ingezet kunnen worden op hervatting van werk buiten de werkgever (spoor 2). Die re-integratiekans is gemist. Hierin had het UWV aanleiding moeten zien een loonsanctie op te leggen.
6.2.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever wel als voldoende zijn aan te merken. Dat standpunt wordt gebaseerd op de rapportage van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) van 18 juni 2025. Haar conclusie is dat beide partijen (werkgever en eiser) steken hebben laten vallen, maar dat dit niet heeft geleid tot gemiste re-integratiekansen. Daarbij wijst zij op de belastbaarheid van eiser als zodanig en op de verstoorde relatie die van invloed was op de re-integratie (in enig werk) en die herstel in de weg stond.
Het beoordelingskader
6.3.
In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (de werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV de verrichte re-integratieverplichtingen als onvoldoende beoordeelt, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken als de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
6.4.
Het UWV moet beoordelen of de werkgever in de periode van de wachttijd voldoende inspanningen heeft verricht om de werknemer te laten re-integreren. Het UWV heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels). [3] Verder hanteert het UWV als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het UWV, de Werkwijzer Poortwachter. [4]
6.5.
Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV het resultaat niet bevredigend vindt, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Als geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende vindt, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende vindt, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
De overwegingen van de rechtbank
6.6.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser moeilijk te verteren is dat het UWV wel erkent dat de werkgever op een aantal punten tekort is geschoten tijdens zijn re-integratie, maar daaraan geen gevolgen verbindt. Een loonsanctie heeft echter een reparatoir en geen punitief karakter. [5] Het doel van de loonsanctie moet zijn dat de werkgever zijn tekortkomingen op het gebied van re-integratie kan herstellen. Als herstel niet mogelijk is, kan het UWV geen loonsanctie opleggen. [6] Dat betekent ook dat het enkele gegeven dat sprake is van tekortkomingen, niet voldoende is om een loonsanctie op te leggen.
6.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat in het spoor 2 traject re-integratiekansen zijn gemist en dat dit hersteld had kunnen worden. In de eindrapportage Trajectplan Spoor 2 van 16 februari 2023, dat is opgesteld door eisers re-integratiecoach, wordt namelijk beschreven dat eiser in de afgelopen twee jaar heel veel stress, onrust en teleurstelling heeft ervaren tijdens de re-integratie. Zijn coach heeft regelmatig met de bedrijfsarts overleg gehad over de belastbaarheid van eiser. De bedrijfsarts zou ook van mening zijn geweest dat eiser niet kon werken en eerst zijn behandelingen moest afmaken en tot rust moest komen. Dat komt overeen met de informatie van de bedrijfsarts in het Actueel oordeel van 9 februari 2023. De bedrijfsarts schrijft dat eiser diverse medische klachten heeft en dat het deels nu duidelijk is dat dit voornamelijk komt door stress als gevolg van werkgerelateerde zaken die hebben gespeeld of nog steeds spelen bij eiser en de werkgever. De bedrijfsarts geeft aan dat het vertrouwen van eiser in zijn werkgever dusdanig is verminderd dat hij hiervan stress houdt en extreem reageert met psychosociale klachten. Bij praten over werk blokkeert hij extreem. De bedrijfsarts denkt dat eiser deels kan herstellen, maar dan moet de binding met zijn huidige werkgever verbroken worden. Ook spoor 2 is niet echt succesvol, omdat eiser steeds maar stress en klachten ervaart door piekeren over het werk. De informatie van de huisarts van 16 december 2022 geeft eenzelfde beeld van stress en onrust die de arbeidsrelatie met de werkgever geeft. De huisarts geeft ook het belang aan van het verbreken van die relatie voor het herstel van eiser. De rechtbank acht het daarom voldoende aannemelijk dat het voortduren van de arbeidsrelatie re-integratie in enig werk in de weg heeft gestaan. Het is ook aannemelijk dat het spoor 2 traject daardoor in een oriënterende fase is gebleven en dat door de uitgestelde start van dat traject geen re-integratiekansen zijn gemist. Een beoordeling door de verzekeringsarts B&B op dit punt (zoals eiser tijdens de zitting heeft bepleit) is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk vanwege de aanwezige medische informatie. Het UWV heeft dan ook voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding was om een loonsanctie op te leggen.
6.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit voor zover het de loonsanctie betreft, in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het UWV het dagloon niet juist heeft vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigt, namelijk voor zover dat ziet op de hoogte van het dagloon en het WIA-maandloon. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, omdat er geen geschil meer is over de hoogte van het dagloon en het UWV geen gewijzigd besluit heeft genomen. Eiser heeft daarmee tijdens de zitting ingestemd. De rechtbank stelt de hoogte van het dagloon vast op € 197,88 en het WIA-maandloon op € 4.303,89. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten in beroep. Deze vergoeding bedraag € 1.814 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. In het bestreden besluit is eiser al een vergoeding voor zijn proceskosten in bezwaar toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het dagloon en het WIA-maandloon;
- stelt het dagloon vast op € 197,88 en het WIA-maandloon op € 4.303,89;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, voorzitter, en mr. M. van den Brink en mr. Y.S. Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Maatregel vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling 60-plussers.
3.Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatst gewijzigd op 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 augustus 2022.
6.Kamerstukken II2005/06, 30 318, nr. 6, pag. 20.