ECLI:NL:RBOBR:2025:5132

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
25/538
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met betrekking tot taxatierapport en rechtsbijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 augustus 2025, wordt de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar tankstation in Meierijstad, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 68.000 en later verlaagd naar € 64.000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar over de proceskostenvergoeding, waarbij zij van mening is dat de vergoeding voor het taxatierapport niet correct is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de vergoeding op basis van de geldende richtlijnen heeft vastgesteld en dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar gemachtigde een 'bijzonder geval' is, zoals bedoeld in artikel 30a van de Wet WOZ. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding terecht heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad, de heffingsambtenaar

([naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aan eiseres voor een juist bedrag aan proceskostenvergoeding heeft toegekend.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van het tankstation [adres] in [plaats] met de beschikking van 31 mei 2024 vastgesteld voor het kalenderjaar 2024 op € 68.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) zijn bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 14 januari 2025 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot € 64.000.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

De bestreden uitspraak

2. In de bestreden uitspraak is wat betreft de toegekende proceskostenvergoeding het volgende overwogen:
Proceskostenvergoeding
U verzoekt om vergoeding van de kosten conform artikel 7:15 Awb. De vergoeding met betrekking tot het taxatierapport heeft, gelet op ontwikkelingen in de jurisprudentie, geleid tot nieuwe inzichten waardoor vanaf nu afgeweken zal worden van de eerdere toegekende hogere vergoeding voor het taxatierapport. Voor de volledigheid verwijs ik o.a. naar
ECLI:NL:RBDHA:2023:21602, de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 19 september 2024 (23/7985) en ECLI:NL:GHDHA:2024:1915.
  • Voor het bezwaarschrift wordt een vergoeding toegekend van 1 punt met een gemiddelde weging (€ 647,--) x 0,125;
  • Voor de hoorzitting wordt een vergoeding toegekend van 1 punt met een gemiddelde weging (€ 647--) x 0,125;
  • Voor het taxatierapport wordt een vergoeding toegekend van 2 uur x 68 euro + 21% BTW (€ 164,56).

De totale vergoeding bedraagt € 80,88,-- + € 80,88,-- + € 164,56 = € 326,32 en zal conform huidige wetgeving op rekening van uw cliënt worden overgemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is in geschil of de heffingsambtenaar aan eiseres een juist bedrag aan proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het gaat daarbij om twee aspecten: de vergoeding van het door eiseres in de bezwaarfase overgelegde taxatierapport en de vergoeding voor de door haar gemachtigde verleende rechtsbijstand. De rechtbank zal beide aspecten hierna afzonderlijk beoordelen.
Kostenvergoeding taxatierapport
4. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de aan haar toegekende proceskostenvergoeding voor het door haar ingediende taxatierapport.
4.1.
Eiseres heeft in de bezwaarfase om een vergoeding voor het taxatierapport verzocht van € 747,78 (4 uur x € 154,50 + 21% BTW). Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding is uitgegaan van een verkeerd uurtarief. Hij heeft het tarief voor een courante niet-woning gehanteerd, terwijl het object als incourant wordt aangemerkt. Daarnaast is eiseres het niet eens met het aantal in aanmerking genomen uren. Ondanks dat het een bureautaxatie betreft, vergt het opstellen van een taxatierapport en het maken van een taxatiekaart volgens haar aanzienlijk meer tijd. In dit specifieke geval is er volgens eiseres ten minste 4 uur aan werkzaamheden verricht om tot een zorgvuldig en goed onderbouwd rapport te komen.
4.2.
De heffingsambtenaar neemt als uitgangspunt voor het vaststellen van de proceskostenvergoeding de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. [2] Volgens de heffingsambtenaar biedt de richtlijn voldoende grondslag om de door eiseres verzochte vergoeding te matigen, nu die leidt tot een disproportionele vergoeding. De enige werkzaamheden die de taxateur van eiseres volgens de heffingsambtenaar heeft moeten verrichten om tot een waardebepaling te komen zijn het invullen van de REN-invullijst en het Rekenblad MBVP (Motorbrandstofverkooppunten). Beide rekenbladen zijn bijlagen bij de Taxatiewijzer Motorbrandstofverkooppunten, opgesteld en uitgegeven onder auspiciën van de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Deze rekenbladen zijn Excel-bestanden die gevuld zijn met formules; het invullen van een beperkte hoeveelheid gegevens leidt hierbij tot een waardebepaling. Hierbij is geen enkele taxatietechnische kennis vereist en het invullen neemt volgens de heffingsambtenaar in redelijkheid niet meer dan een kwartier in beslag. De door eiseres gestelde tijdsinvestering van ten minste 4 uur is volgens de heffingsambtenaar in het geheel niet onderbouwd. De heffingsambtenaar wijst er nog op dat namens eiseres naast de ingevulde rekenbladen nog wel een taxatierapport is overgelegd, maar dat bevat volgens de heffingsambtenaar geen informatie die niet in de rekenbladen is opgenomen. De waardering van het object is volgens de heffingsambtenaar bepaald niet als bewerkelijk of complex aan te merken.
4.3.
De rechtbank kan het concreet op deze zaak toegespitste betoog van de heffingsambtenaar goed volgen. Dat geldt dus zowel ten aanzien van de tijdsinvestering die benodigd is voor het opstellen van de taxatie als de daarmee gepaard gaande kosten, in welk verband de heffingsambtenaar voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hiervoor geen enkele taxatietechnische kennis vereist. Het betoog van eiseres bestaat uit algemeenheden die, voor zover die al op deze specifieke beroepszaak zouden zien, op geen enkele wijze zijn onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar in zoverre aan eiseres een juist bedrag aan proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Beroepsmatig verleende rechtsbijstand
5. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de aan haar toegekende proceskostenvergoeding voor de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.1.
Eiseres vindt het niet terecht dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding heeft vermenigvuldigd met 0,125 zoals voorgeschreven in artikel 30a, eerste lid, van de Wet WOZ. Eiseres stelt daartoe primair dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 17 januari 2025. [3] Subsidiair is volgens haar sprake van een bijzondere omstandigheid. [4]
5.2.
De heffingsambtenaar vindt dat geen sprake is van een bijzonder geval en evenmin van een bijzondere omstandigheid.
Bijzonder geval?
5.3.
In het arrest van 17 januari 2025 heeft de Hoge Raad overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als het bedrijfsmodel van een gemachtigde eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen.
5.4.
De heffingsambtenaar wijst er terecht op dat de bewijslast bij eiseres ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzonder geval. Hij wijst er ook op dat eiseres in essentie erkent – althans het tegendeel niet bestrijdt en met bewijs onderbouwt – dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan. Ter beoordeling ligt dus nog voor of aan de derde voorwaarde is voldaan.
5.5.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 april 2025 een nadere uitleg gegeven aan zijn arrest van 17 januari 2025 en met name de daarin geformuleerde derde voorwaarde. [5] Daartoe moet een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds het totale bedrag aan proceskostenvergoedingen dat aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en anderzijds het totale bedrag van de kosten van de gemachtigde of van het kantoor die kunnen worden toegerekend aan het voeren van de procedures waarop die proceskostenvergoedingen betrekking hebben. Het komt dus erop aan of het totale bedrag van de afgedragen proceskostenvergoedingen het totale bedrag van de zojuist bedoelde kosten verre overtreft. [6] Met dit door eiseres te leveren bewijs moet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat het bedrijfsmodel van haar gemachtigde niet aan die voorwaarde voldoet. [7]
5.6.
De heffingsambtenaar merkt terecht op dat eiseres een algemeen betoog houdt over haar werkzaamheden, maar dat met wat zij aanvoert niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad aan de stelplicht (en bewijslast) ter zake stelt.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat van een bijzonder geval geen sprake is.
Bijzondere omstandigheid?
5.8.
Eiseres betoogt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De regeling over ‘een bijzondere omstandigheid’ is volgens de Hoge Raad in het Bpb opgenomen, omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. [8] De Hoge Raad overweegt daarbij dat de rechter terughoudend moet zijn om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. [9] Eiseres heeft zonder verdere onderbouwing gesteld dat “
in onderhavige zaak (…) sprake [is] van een onredelijke vergoeding gelet op de verrichte werkzaamheden.” De rechtbank ziet hierin geen grond om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. Voor zover eiseres met dit betoog impliciet verwijst naar wat zij heeft aangevoerd ter onderbouwing van het hiervoor besproken en niet aanwezig geachte ‘bijzonder geval’, wordt de uitkomst niet anders. Als het betoog van eiseres aldus wordt opgevat, dan beoogt zij daarmee in essentie de regeling van artikel 30a van de Wet WOZ categoraal te omzeilen. Daarvoor is de in het Bpb opgenomen regeling over de ‘bijzondere omstandigheid’ niet bedoeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een bijzondere omstandigheid geen sprake is.
Slotsom
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aan eiseres ook in zoverre een juist bedrag aan proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Als u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Stcrt. 2018, 28796.
3.Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, overweging 3.5.2.
4.Zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid (slot), van de Wet WOZ en artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.Hoge Raad 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:671, overwegingen 2.4.1. tot en met 2.4.6.
6.Hoge Raad 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:671, overweging 2.4.5.
7.Hoge Raad 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:671, overweging 2.4.6.
8.Hoge Raad 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, overweging 3.4.2.
9.Hoge Raad 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415, overweging 3.4.3.