ECLI:NL:RBOBR:2025:514

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
11027580_E30012025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van contractuele boete in pachtzaak wegens onduidelijkheid over gewijzigde voorwaarden

In deze pachtzaak heeft de Provincie Noord-Brabant een boete van € 5.000,00 opgelegd aan de gedaagden voor het overtreden van het maaiverbod op een gepacht perceel. De gedaagden, die een melkgeitenhouderij exploiteren, hebben op 18 mei 2021 gras gemaaid, terwijl dit volgens de pachtovereenkomst niet was toegestaan vóór 15 juni. De Provincie handhaafde de boete, maar matigde deze later tot één jaar pachtverbod. De gedaagden maakten bezwaar tegen de boete en stelden dat zij niet op de hoogte waren van de gewijzigde voorwaarden van het maaiverbod, dat in 2021 was aangepast van een beperking in meters naar een algeheel maaiverbod. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de gedaagden jarenlang onder vergelijkbare voorwaarden hadden gepacht en dat de wijzigingen in de voorwaarden niet duidelijk waren gecommuniceerd. De pachtkamer oordeelde dat de boete niet in verhouding stond tot de omstandigheden van de zaak en matigde deze tot nihil. De Provincie werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van de gedaagden vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
PACHTKAMER
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11027580 CV EXPL 24-2421
Vonnis van 30 januari 2025
in de zaak van:
PROVINCIE NOORD-BRABANT,
gevestigd in 's-Hertogenbosch,
eisende partij,
hierna te noemen: de Provincie,
gemachtigden: mr. A.C.T. Paijmans en C.H.J.J. Spierings,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
allen wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. W.P.G. Verstappen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 maart 2024 van de Provincie met bijlagen 1 tot en met 12,
  • de conclusie van antwoord van 13 juni 2024 van [gedaagden] met bijlage 1,
  • de brief van 6 december 2024 van de Provincie met bijlagen 1 tot en met 3,
  • de mondelinge behandeling (zitting) van 18 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van de Provincie.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
[gedaagden] exploiteert in [woonplaats] een melkgeitenhouderij. In 2021 heeft [gedaagden] het perceel [kadastrale aanduiding 1] van de Provincie gepacht. De Provincie heeft geconstateerd dat [gedaagden] op of omstreeks 18 mei 2021 op dit perceel gras heeft gemaaid terwijl het op basis van artikel 8 lid 8 van Natuurpachtvoorwaarden niet was toegestaan vóór 15 juni 2021 te maaien. Daarom heeft de Provincie aan [gedaagden] op grond van artikel 28 van de Algemene Pachtvoorwaarden een boete van € 5.000,00 opgelegd. Daarnaast komt [gedaagden] als gevolg van deze overtreding op basis van artikel 2.8 van de inschrijfvoorwaarden openbare verpachtingen 2021 voor de komende drie jaar niet meer in aanmerking om gronden van de Provincie te pachten. [gedaagden] heeft bij de Provincie bezwaar gemaakt tegen de geldboete en het pachtverbod. In reactie daarop heeft de Provincie bericht dat zij de boete van € 5.000,00 handhaaft, maar dat de termijn van drie jaar naar één jaar wordt verkort, en dus dat [gedaagden] alleen in 2022 niet in aanmerking komt om gronden van de Provincie te pachten.
2.2
In deze procedure vordert de Provincie betaling van de boete van € 5.000,00, vermeerderd met contractuele rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
[gedaagden] erkent dat hij het gras één maand te vroeg heeft gemaaid, maar volgens hem zijn er meerdere omstandigheden waardoor een geldboete in dit geval niet op zijn plaats is. Volgens [gedaagden] is een belangrijke omstandigheid de manier waarop de pachtovereenkomst tot stand is gekomen. Onderdeel daarvan vormt dat dit het eerste jaar is dat het maaiverbod is gewijzigd en dat hij daarop niet is gewezen. [gedaagden] was dus niet op de hoogte van het aangepaste maaiverbod, althans zich daar niet bewust van en hij heeft per abuis eerder dan was toegestaan gemaaid maar wel op de wijze zoals dat moest in eerdere jaren.

3.Het oordeel van de pachtkamer

De beslissing in het kort
3.1
Dat [gedaagden] het maaiverbod zoals vermeld in de pachtvoorwaarden heeft overtreden en dat aan die overtreding een boete van € 5.000,00 is gekoppeld, staat niet ter discussie. In deze zaak gaat het alleen over de vraag of er aanleiding is om over te gaan tot matiging van de door de Provincie aan [gedaagden] opgelegde contractuele boete van € 5.000,00 voor overtreding van het maaiverbod. De pachtkamer is van oordeel dat in dit specifieke geval reden is voor matiging, en wel dat de boete gematigd dient te worden tot nihil. Dat betekent dat [gedaagden] niets aan de Provincie hoeft te betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de pachtkamer tot dit oordeel is gekomen.
De maatstaf
3.2
In artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de matigingsbevoegdheid van de rechter geregeld. De rechter dient zijn bevoegdheid terughoudend te hanteren, want in het hiervoor genoemde wetsartikel staat dat de rechter op verzoek van de schuldenaar de bedongen boete kan matigen “indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist”. Dat betekent dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een beding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [1] De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend en niets verhindert de rechter gewicht toe te kennen aan de hoedanigheid van partijen. [2] Het bedingen van een boete als aansporing tot nakoming of ter fixatie van schadevergoeding is op zich geoorloofd; het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende grond voor matiging. [3]
De totstandkoming van de (gewijzigde) pachtovereenkomst en bijbehorende voorwaarden
3.3
De door de Provincie aan [gedaagden] opgelegde boete ziet op perceel [kadastrale aanduiding 1] voor de overtreding van het op dat moment geldende maaiverbod van het gras in seizoen 2021. Ten aanzien van dit perceel en twee andere percelen gras-/bouwland is op 15 maart 2021 tussen [gedaagden] (toen nog Maatschap [naam 1] , sinds 21 juni 2023 Melkgeitenhouderij [naam 2] B.V.) en de Provincie een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:397 lid 1 BW tot stand gekomen. Deze pachtovereenkomst is op 22 maart 2021 goedgekeurd door de Grondkamer Zuid. De pachtovereenkomst heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend:
- [kadastrale aanduiding 1] (5,0810 ha)
- [kadastrale aanduiding 2] (1,1730 ha)
- [kadastrale aanduiding 3]
(4,3700 ha) +
Totale oppervlakte: 10,6240 ha
De pachtovereenkomst is aangegaan voor de duur van negen maanden, met als ingangsdatum 17 maart 2021 en als einddatum 31 december 2021. De totale pachtprijs voor de gehele looptijd bedraagt € 7.665,53 en de pachtprijs per hectare is € 721,53. Uit de pachtovereenkomst volgt dat verschillende voorwaarden van toepassing zijn. Zo gelden voor het perceel [kadastrale aanduiding 1] de voorwaarden van de Natuurpacht Plus (volledig: “Dal v.d. Kleine Beerze Natuurpacht Plus (OV) 2021”), en voor de percelen [kadastrale aanduiding 3] en [kadastrale aanduiding 2] zijn de voorwaarden van pakket 1 van toepassing.
In deze zaak zijn de Natuurpacht Plus voorwaarden relevant. Artikel 8 (dat is getiteld: “Bijzondere voorwaarden”) lid 8 van die voorwaarden luidt:
“De eerste maaibeurt dient na 15 juni plaats te vinden, eerder maaien is niet toegestaan”.
Daarnaast zijn de Algemene Pachtvoorwaarden van toepassing. In artikel 28 van die
voorwaarden is vermeld:
“1. Indien de pachter zich niet houdt aan de in
artikel 8 van de pachtovereenkomst (…) opgenomen voorschriften en verplichtingen is hij in
verzuim door de enkele daad of nalatigheid, (…) zonder dat enige sommatie,
ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst is vereist. 2. (…) Indien sprake is van een
overtreding die niet meer ongedaan gemaakt kan worden is een voor matiging door de
rechter vatbare boete van € 5.000,00 verschuldigd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien in
strijd met de pachtovereenkomst en/of algemene pachtvoorwaarden bemest wordt. (…)”
3.4
Tijdens de zitting is gebleken dat artikel 8 lid 8 van de Natuurpacht Plus voorwaarden zoals hiervoor bij 3.3 is geciteerd een “nieuwe bepaling ” betreft. Met andere woorden: de Provincie heeft in 2021 het maaiverbod gewijzigd ten opzichte van de voorgaande jaren. Met ingang van 2021 gaat het om een algeheel maaiverbod, in die zin dat het volledige perceel [kadastrale aanduiding 1] pas na 15 juni voor het eerst gemaaid mag worden. In de jaren daarvoor, in elk geval in 2019 en 2020, zag het maaiverbod op een beperking in meters en werd als datum 15 juli genoemd. Dit laatste blijkt uit de door de Provincie voorafgaand aan de zitting overgelegde stukken en dit is door [gedaagden] tijdens de zitting ook beaamd. Uit die stukken blijkt dat partijen in 2019 en 2020 overwegend vergelijkbare pachtovereenkomsten zijn overeengekomen ten opzichte van 2021. Zo heeft de Provincie in 2019 de percelen [kadastrale aanduiding 3] , [kadastrale aanduiding 4] . en [kadastrale aanduiding 2] aan [gedaagden] verpacht voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. In de op die overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden staat over het maaiverbod in artikel 8 Bijzondere voorwaarden Pakket 2 het volgende:
“Het is niet toegestaan 10 meter langs beken en sloten te maaien en te begrazen voor 15 juli. In de bijlagen is een kaart opgenomen waarop de betreffende randen langs beken en sloten staan aangegeven;”
In het daaropvolgende jaar, dus in 2020, is tussen de Provincie en [gedaagden] wederom een pachtovereenkomst gesloten, en wel voor de duur van ruim zeven maanden (14 mei 2020 tot en met 31 december 2020). Deze overeenkomst ziet op de percelen [kadastrale aanduiding 3] , [kadastrale aanduiding 1] (het perceel wat in deze procedure centraal staat) en [kadastrale aanduiding 2] . In deze pachtovereenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat voor perceel [kadastrale aanduiding 1] de voorwaarden gelden uit pakket 2. Artikel 8 Bijzondere voorwaarden “Pakket 2” lid 24 luidt exact hetzelfde als in 2019 en zoals hiervoor is geciteerd.
3.5
[gedaagden] heeft tijdens de zitting onweersproken gesteld dat hij op de hoogte was van het maaiverbod zoals dat in 2019 en 2020 gold, dus kort gezegd een beperking in meters, en bovendien dat [gedaagden] daarmee ook rekening heeft gehouden toen hij op of omstreeks 18 mei 2021 het gras op perceel [kadastrale aanduiding 1] in [woonplaats] heeft gemaaid. Anders gezegd: [gedaagden] heeft de strook van 10 meter laten liggen tot 15 juli 2021. Verder heeft [gedaagden] tijdens de zitting toegelicht dat hij het perceel [kadastrale aanduiding 1] al ongeveer 30 jaar bijna onafgebroken gebruikt, dat hij het perceel zelf heeft afgepaald (dus het stukje van 10 meter) en dat hij al die jaren daarom heen rijdt. De afpaling is zichtbaar op één van de door [gedaagden] in de procedure gebrachte foto’s (bijlage 1 bij conclusie van antwoord):
3.6
Verder heeft [gedaagden] tijdens de zitting verklaard dat hij al lang is aangesloten bij de Landcoöperatie Dal van de Kleine Beerze UA (hierna: de coöperatie), en dat hij de gronden, waaronder perceel [kadastrale aanduiding 1] , via deze coöperatie in pacht heeft verkregen. Volgens [gedaagden] streeft de hiervoor genoemde coöperatie naar een betere samenwerking tussen boer en burger zodat een betere biodiversiteit in de omgeving ontstaat (zoals voedselranden voor vogels en insecten) en stelt de coöperatie bovenop de eisen van de Provincie nog extra eisen ten gunste van de biodiversiteit (zo hebben de pachters bijvoorbeeld afgesproken maximaal één keer in de vijf jaar mais te zaaien). [gedaagden] heeft ook toegelicht dat hij geen financieel belang heeft bij zijn lidmaatschap van de coöperatie. Daarnaast heeft [gedaagden] benadrukt dat er normaal gesproken meerdere keren per jaar overleg was tussen de aangesloten pachters van de coöperatie, maar dat was niet het geval in 2021 omdat er toen vanwege het coronavirus allerlei beperkingen golden. Bovendien heeft [gedaagden] tijdens de zitting verklaard dat de secretaris van de coöperatie degene was die de contracten (dus ook de pachtovereenkomsten) als het ware controleerde en dat [gedaagden] op zijn [gedaagden] en ervaring vertrouwde. [gedaagden] heeft de pachtovereenkomst die in deze zaak onderwerp van geschil is via de secretaris digitaal toegestuurd gekregen, zonder nadere toelichting of uitleg. [gedaagden] heeft vervolgens, mede gelet op het korte tijdsbestek waarin ondertekening mogelijk was en [gedaagden] het bovendien erg druk had vanwege de lammertijd binnen zijn bedrijf, erop vertrouwd dat de tekst van de pachtovereenkomst voor 2021 ongewijzigd is gebleven. Verder had [gedaagden] dit perceel al jaren in pacht van de Provincie.
3.7
De Provincie heeft tijdens de zitting bevestigd dat zij lange tijd haar gronden via de hiervoor genoemde coöperatie heeft verpacht [4] , en dat via deze route ook de pachtovereenkomst ten aanzien van perceel [kadastrale aanduiding 1] in 2021 (en de jaren daarvoor) met [gedaagden] tot stand is gekomen. Verder heeft de Provincie toegelicht dat zij wijzigingen in de pachtovereenkomsten en de bijbehorende voorwaarden duidelijk kenbaar maakt via haar website, maar dat deze wijzigingen in de zogeheten pachtpakketten pas sinds twee jaar op de website worden vermeld. Ook heeft de Provincie tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat zij aanpassingen in de voorwaarden niet expliciet doorgaf aan de coöperatie.
De conclusie: er is reden voor matiging van de boete tot nihil
3.8
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven maatstaf en op basis van de hiervoor omschreven gang van zaken bij de totstandkoming van de (gewijzigde) pachtovereenkomst en bijbehorende voorwaarden, is de pachtkamer van oordeel dat een boete van € 5.000,00 in dit geval niet op zijn plaats is. Een waarschuwing had meer voor de hand gelegen. De volgende omstandigheden acht de pachtkamer daarbij van belang.
3.9
De Provincie verpachtte haar gronden jarenlang via de coöperatie (een vrijwilligersinitiatief van boeren en burgers) aan de pachters. [gedaagden] was één van die pachters. Hij heeft het perceel [kadastrale aanduiding 1] in 2021 (net als in 2019 en 2020) verkregen via tussenkomst van de coöperatie. 2021 was het eerste jaar dat de Provincie het maaiverbod heeft aangepast: van een beperking in meters naar een algeheel maaiverbod dat één maand eerder gold dan voorheen. Sinds twee jaar (dus vanaf 2022) maakt de Provincie op haar website aanpassingen in de zogeheten pachtpakketten voor iedereen duidelijk kenbaar. Dat was nog niet het geval in 2021. Ook heeft de Provincie in 2021 de coöperatie niet gewezen op wijzigingen in de voorwaarden, zoals het aangepaste maaiverbod (bijvoorbeeld door een e-mail of telefoontje). Daarbij komt dat de overeenkomst tot stand is gekomen in de coronaperiode (maart 2021) en dat er allerlei beperkingen golden. [gedaagden] heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat er toen geen fysieke vergaderingen mogelijk waren, waardoor hij alleen digitaal van de overeenkomst [gedaagden] heeft kunnen nemen. Het voorjaar betrof bovendien voor hem een enorm drukke periode omdat het lammertijd was. Hij pachtte het perceel (en de andere twee percelen die deel uitmaakten van de pachtovereenkomst) al meerdere jaren van de Provincie. In de omschreven gang van zaken ligt het voor de hand dat [gedaagden] heeft vertrouwd op de [gedaagden] vanuit de coöperatie. Verder betrekt de pachtkamer in haar oordeelsvorming dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat hij in 2021 weliswaar het gras te vroeg heeft gemaaid, maar dat hij dat wel heeft gedaan op de wijze zoals dat in 2019 en 2020 moest. Hij heeft dus rekening gehouden met de strook van 10 meter.
3.1
De andere door partijen aangevoerde omstandigheden acht de pachtkamer niet doorslaggevend en/of relevant.
3.11
De slotsom is dat de pachtkamer de door de Provincie gevorderde boete zal matigen tot nihil. Omdat de hoofdvordering van de Provincie (betaling van de boete) dus niet toewijsbaar is, komen de nevenvorderingen (betaling van contractuele rente en buitengerechtelijke kosten) ook niet voor toewijzing in aanmerking.
3.12
De Provincie is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. De proceskosten van [gedaagden] worden tot vandaag vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

4.De beslissing

De pachtkamer:
4.1
wijst de vordering van de Provincie af,
4.2
veroordeelt Provincie in de proceskosten, aan de kant van [gedaagden] vastgesteld op € 813,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na aanschrijving tot de dag van voldoening en te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van het vonnis,
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bestaande uit mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter tevens voorzitter, J.J.F. Berkvens en ing. M.A.W. Hangraaf als deskundige leden, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad (hierna: HR) 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638
2.HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986
3.MvA II,
4.De Provincie heeft besloten met ingang van 1 januari 2025 haar gronden niet meer via de