ECLI:NL:RBOBR:2025:5194

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
25/396
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van aanslagen in de rioolheffing door de Rechtbank Oost-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde aanslagen in de rioolheffing beoordeeld. Eiser, eigenaar en gebruiker van een perceel met een schuur in de bebouwde kom, heeft een gecombineerde aanslag ontvangen van de heffingsambtenaar, die zowel een gebruikersdeel als een eigenarendeel van de rioolheffing omvatte. De rechtbank oordeelt dat de aanslag voor het gebruikersdeel terecht is opgelegd, omdat eiser water afvoert op gemeentelijk grondwater, waarvoor de gemeente een zorgplicht heeft. Echter, de aanslag voor het eigenarendeel wordt vernietigd, omdat niet is aangetoond dat het perceel is aangesloten op het gemeentelijke rioleringstelsel. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de bewijslast voor het eigenarendeel, waardoor het belastbaar feit ontbreekt. Eiser krijgt het griffierecht terug, maar er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
([naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de rioolheffing.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser met een gecombineerd aanslagbiljet van 25 februari 2024 een aanslag opgelegd in de watersysteemheffing (gebouwd) tot een bedrag van € 44,95, in het gebruikersdeel van de rioolheffing tot een bedrag van € 29,76 en in het eigenarendeel van de rioolheffing tot een bedrag van € 148,56.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 december 2024 heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd met een conclusie van repliek.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op de conclusie van repliek gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.7.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Eiser is eigenaar en gebruiker van de schuur met bijbehorend perceel dat door beide partijen wordt omschreven als “[naam]” in [woonplaats].

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het beroep
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift onder andere geschreven: “(…)
ik verzoek u om de aanslag Watersysteemheffing, de aanslag Rioolheffing gebruiker en de aanslag Rioolheffing eigenaar woning(…)
kwijt te schelden(de rechtbank begrijpt: te vernietigen)
.” Eiser heeft in zijn conclusie van repliek onder andere geschreven: “
Primair draait het mij om de rioolheffing gebruiker woning en rioolheffing Gebruiker woning. De waterschapsheffingen heb ik altijd normaal betaald. Inmiddels heb ik voor de derde keer bezwaar gemaakt tegen de riool heffingen. Derhalve bestrijd ik de eerste passage over de watersysteemheffing dan ook niet.” De rechtbank begrijpt hieruit dat het beroep van eiser alleen (nog) ziet op de aanslagen in de rioolheffing.
Aanslagen in de rioolheffing
4. De rechtbank verklaart het beroep tegen de met de uitspraak op bezwaar gehandhaafde aanslag in het gebruikersdeel van de rioolheffing ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep tegen de met de uitspraak op bezwaar gehandhaafde aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing gegrond. Daarvoor geldt de volgende motivering.
Toepasselijke regelgeving en bewijslast
4.1.
In artikel 228a van de Gemeentewet staat – voor zover hier van belang – het volgende:
1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.
3. (…)
4.2.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing Oss 2024 (Verordening) staat: “Deze verordening verstaat onder gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente, een en ander met inbegrip van het gemeentelijk grondwater en oppervlaktewater”.
4.3.
In artikel 3 van de Verordening staat – voor zover hier van belang – het volgende:
1. De belasting wordt geheven:
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
ingeval een gedeelte van een perceel -niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
4.4.
In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de aanslagen terecht en niet voor een te hoog bedrag heeft opgelegd.
Gebruikersdeel van de rioolheffing
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar wat het gebruiksdeel van de rioolheffing betreft geslaagd in de in overweging 4.4. genoemde bewijslast. Dit betekent dat de heffingsambtenaar eiser terecht en niet voor een te hoog bedrag heeft aangeslagen voor het gebruikersdeel van de rioolheffing.
4.6.
Het belastbaar feit houdt in (volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening) dat vanuit het perceel water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. De heffingsambtenaar mag eiser dus aanslaan voor het gebruiksdeel van de rioolheffing als hij de gebruiker is van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. De heffingsambtenaar wijst erop dat eiser erkent dat op zijn perceel het helofytenfilter (gereinigd) water in de bodem infiltreert. De heffingsambtenaar stelt dat daarmee sprake is van afvoer op gemeentelijk grondwater (en daarmee de gemeentelijke riolering), omdat dit grondwater is waarvoor de gemeente een grondwatertaak heeft nu dit binnen de bebouwde kom ligt.
4.7.
Eiser bestrijdt dit betoog door erop te wijzen dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn perceel binnen de bebouwde kom ligt. Ook stelt eiser dat het grondwater niet in eigendom van de gemeente is.
4.8.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat eisers perceel binnen de bebouwde kom ligt en daarmee in een gebied waarvoor de gemeente een grondwatertaak heeft. In het verweerschrift zijn foto’s gevoegd waaruit blijkt dat om eisers woning te bereiken de verkeersborden “bebouwde kom” moeten worden gepasseerd. [1] De verder niet onderbouwde stelling van eiser dat de heffingsambtenaar beter onderzoek moet doen kan niet tot een ander oordeel leiden. Of het grondwater op eisers perceel al dan niet in eigendom van de gemeente is, is niet relevant. Relevant is dat de gemeente daarvoor een zorgtaak heeft en dat is het geval (nu het perceel binnen de bebouwde kom ligt).
4.9.
Eiser heeft de hoogte van de aanslag niet ter discussie gesteld.
Eigenarendeel van de rioolheffing
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar wat het eigenarendeel van de rioolheffing betreft niet geslaagd in de in overweging 4.4. genoemde bewijslast, omdat niet aannemelijk is geworden dat het perceel direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Dit betekent dat een belastbaar feit ontbreekt en dat de heffingsambtenaar eiser onterecht heeft aangeslagen voor het eigenarendeel van de rioolheffing.
4.11.
Het belastbaar feit houdt in (volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening) dat het perceel direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank is van oordeel dat de term “voorziening” (in artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening), zeker in combinatie met de omschrijving van het belastbare feit (“aangesloten”), duidt op het daadwerkelijk aangesloten zijn op het buizenstelsel van de riolering. [2] Van zo’n aansluiting is geen sprake. De rechtbank begrijpt dat de heffingsambtenaar met zijn betoog verwijst naar het bepaalde in artikel 228a van de Gemeentewet, maar dat kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar wel dat die bepaling in de Gemeentewet het heffen van het eigenarendeel van de rioolheffing ook in eisers geval wel degelijk toestaat. Tegelijkertijd is het zo dat de Verordening een beperktere reikwijdte heeft die dat in dit geval verhindert. De gemeenteraad heeft in de Verordening namelijk een beperktere definitie van het belastbare feit gehanteerd, waar burgers van op aan moeten kunnen. [3]
4.12.
Omdat een belastbaar feit ontbreekt zal de rechtbank de met de uitspraak op bezwaar gehandhaafde aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing vernietigen.

Conclusie en gevolgen

5. De beoordeling van de rechtbank leidt tot de volgende conclusies en gevolgen.
5.1.
Het beroep tegen de gehandhaafde aanslag in het gebruikersdeel van de rioolheffing is ongegrond. Dat betekent dat eiser in zoverre geen gelijk krijgt dat die aanslag ten onrechte is opgelegd.
5.2.
Het beroep tegen de gehandhaafde aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing is gegrond. Dat betekent dat eiser in zoverre gelijk krijgt dat die aanslag ten onrechte is opgelegd.
5.3.
Omdat het beroep tegen de gehandhaafde aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing gegrond is krijgt eiser het griffierecht terug. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de gehandhaafde aanslag in het gebruikersdeel van de rioolheffing ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de gehandhaafde aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 19 december 2024 voor zover daarbij de aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing is gehandhaafd;
  • vernietigt de aanslag in het eigenarendeel van de rioolheffing;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar van 19 december 2024;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 53 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Als u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzending vindt plaats doordat een afschrift van de uitspraak in het online zaakdossier wordt geplaatst.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Bord H1 zoals bedoeld in bijlage 1 bij Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
2.Rechtbank Noord-Nederland 8 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:983, overweging 3.5.
3.Rechtbank Noord-Nederland 29 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3865, overweging 3.3., Rechtbank Oost-Brabant 20 mei 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2024, overweging 3.4., Rechtbank Oost-Brabant 20 mei 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2269, overweging 2.4., en Rechtbank Oost-Brabant 20 mei 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2372, overweging 2.4.