ECLI:NL:RBOBR:2025:7216

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
25/1426
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en niet-ontvankelijkheid beroep werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 7 november 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van werknemer om een WIA-uitkering beoordeeld. Het UWV had op 19 juni 2024 bepaald dat werknemer geen recht had op een WIA-uitkering per 23 november 2023. Eiseres, die eigen risicodrager is voor de Wet WIA, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft dit bezwaar op 7 mei 2025 afgewezen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat eiseres geen procesbelang heeft. De rechtbank stelt vast dat het enkele feit dat een werkgever categoraal belanghebbende is bij een beslissing van het UWV over een WIA-uitkering niet betekent dat er ook procesbelang is. Eiseres heeft erkend dat zij geen actueel financieel belang heeft bij het beroep, aangezien de nieuwe uitkeringsaanvraag is afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang heeft bij de behandeling van haar beroep en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen[eiseres], gevestigd in [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E. Lipman).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam], uit [woonplaats].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van [naam] (hierna: werknemer) om een WIA [1] -uitkering.
1.1.
Met het besluit van 19 juni 2024 heeft het UWV bepaald dat werknemer geen recht heeft op een WIA-uitkering per 23 november 2023. Eiseres en werknemer zijn tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Met het besluit op bezwaar van 7 mei 2025 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (namens eiseres), de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en werknemer.

De feiten

2. Eiseres is eigen risicodrager voor de Wet WIA.
2.1.
Werknemer is op 1 januari 2001 in dienst getreden bij eiseres. Hij heeft laatstelijk gewerkt als commercieel medewerker buitendienst voor gemiddeld 39,77 uur per week. Werknemer meldde zich op 21 januari 2019 ziek. Na het volbrengen van de wachttijd is aan werknemer per 18 januari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 44,68% op grond van een praktische schatting, omdat werknemer binnen de kaders van zijn belastbaarheid werkte voor gemiddeld 22 uur per week. Die uitkering is beëindigd per 16 februari 2023, omdat werknemer gedurende een periode van een jaar meer had verdiend dan 65% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het door werknemer tegen die beëindiging ingestelde bezwaar is door het UWV ongegrond verklaard.
2.2.
Op 23 november 2023 heeft werknemer bij het UWV gemeld dat zijn gezondheid vanaf begin juni 2023 is verslechterd. Door eiseres is op 6 december 2023 een aanvraag herbeoordeling WIA ingediend
.Dat heeft geleid tot een verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de besluitvorming vermeld onder de ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank moet ambtshalve de vraag beantwoorden of er in deze zaak sprake is van procesbelang. Dat het UWV wel inhoudelijk op het bezwaar van eiseres heeft beslist, maakt dit – anders dan eiseres meent – niet anders. Bij de vraag of een partij ontvankelijk is, gaat het namelijk om bepalingen van openbare orde. Dat wil zeggen dat ook als dit punt niet in geschil was, deze bepalingen moeten worden toepast. Ook maakt de inhoudelijke beoordeling in bezwaar niet dat reeds daarom moet worden aangenomen dat er sprake is van procesbelang.
5. Een werkgever is op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) categoraal belanghebbende bij een beslissing van het UWV over onder meer een WIA-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen kan hebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. [2] Het is echter ook vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een werkgever categoraal belanghebbende is, niet betekent dat hij ook een procesbelang heeft bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep. Voor de vraag of iemand procesbelang heeft, is van belang wat de indiener van het bezwaar en/of beroep met dit rechtsmiddel nastreeft. Het eigen, concrete doel dat de indiener hiermee wil bereiken, moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken met het rechtsmiddel en dat resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. [3]
6. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat zij vindt dat aan werknemer een zogeheten IVA-uitkering moet worden toegekend. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting erkend dat zij geen (actueel) financieel belang heeft bij haar beroep tegen het bestreden besluit. De nieuwe uitkeringsaanvraag (in de vorm van een toenameclaim) is immers afgewezen, zodat het besluit geen financiële consequenties heeft voor eiseres als werkgever. In die zin is de situatie dus hetzelfde als wanneer aan werknemer een IVA-uitkering zou worden toegekend. Het betoog van de gemachtigde van eiseres op de zitting dat er in de toekomst – na een nieuw verzoek om herbeoordeling – mogelijk wel een WIA-uitkering kan worden toegekend, levert geen (actueel) belang op bij dit beroep. Als een eventuele toekomstige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wel zou leiden tot toekenning van een WIA-uitkering aan werknemer met financiële gevolgen voor eiseres, dan kan eiseres daartegen op dat moment rechtsmiddelen aanwenden. [4]
6.1.
Eiseres heeft verder gesteld dat het niet louter om een financieel belang hoeft te gaan. Eiseres vindt dat zij voor werknemer op moet komen, omdat zij er belang bij heeft dat het goed gaat met werknemer. Zij stelt dat haar belang in zoverre vereenzelvigd kan worden met dat van werknemer. De rechtbank vindt deze opstelling van eiseres prijzenswaardig, maar is van oordeel dat opkomen voor de belangen van werknemer geen belang is van eiseres zelf. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Raad. [5] Het beroep is ook niet namens werknemer ingesteld. De rechtbank merkt hierbij op dat werknemer ervoor heeft gekozen om zelf geen beroep in te stellen, terwijl hij wel bezwaar had ingesteld.
6.2.
Op de zitting heeft eiseres verder nog gesteld dat hier sprake is van een bijzonder geval, omdat de uitkering van werknemer is beëindigd vanwege bijverdiensten en niet vanwege een verbeterde gezondheid. Naar het oordeel van de rechtbank ziet deze stelling (mogelijk) op de inhoud van het bestreden besluit en staat deze stelling los van de vraag of eiseres een procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
6.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen belang heeft bij de behandeling van haar beroep.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiseres is niet-ontvankelijk en het wordt daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van het griffierrecht en haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:897.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BV7065.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2025:898.