ECLI:NL:RBOBR:2025:7604

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
25/587 en 25/1178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting en inschrijving verblijfshouders in de BRP

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 21 november 2025, zijn de beroepen van eiseres tegen de aanslagen toeristenbelasting voor de belastingjaren 2022 en 2023 aan de orde. Eiseres, een verhuurder van woonruimte op recreatiepark Het [naam] in [vestigingsplaats], betwist de aanslagen die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden. De heffingsambtenaar had op 4 mei 2023 een aanslag van € 155.211,20 opgelegd voor 2022 en op 29 augustus 2024 een aanslag van € 135.838,40 voor 2023. Eiseres stelt dat het college van B&W ten onrechte verblijfshouders niet als ingezetenen in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft ingeschreven, waardoor deze verblijf buiten de heffing zou moeten blijven. De rechtbank oordeelt echter dat de verblijfshouders niet ingeschreven waren in de BRP en dat inschrijving met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Eiseres kan zich enkel tot het college wenden voor vergoeding van eventuele fiscale schade. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/587 en SHE 25/1178

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de aanslagen toeristenbelasting voor de belastingjaren 2022 en 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres op 4 mei 2023 een aanslag toeristenbelasting (met aanslagnummer [nummer] ) opgelegd van € 155.211,20 voor het belastingjaar 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres op 29 augustus 2024 een aanslag toeristenbelasting (met aanslagnummer [nummer] ) opgelegd van € 135.838,40 voor het belastingjaar 2023.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft met twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 27 januari 2025 de bezwaren van eiseres tegen de aanslagen ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.5.
Het beroep tegen de (na bezwaar gehandhaafde) aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2022 is door de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/587. Het beroep tegen de (na bezwaar gehandhaafde) aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2023 is door de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/1178.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Nadat partijen waren uitgenodigd voor een zitting, heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn.
1.8.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
1.9.
De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het nader stuk van eiseres.
1.10.
Omdat partijen hebben laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. Eiseres bood in 2022 en 2023 als verhuurder van woonruimte gelegenheid tot het houden van verblijf in meerdere bungalows op recreatiepark Het [naam] in [vestigingsplaats] (gemeente Reusel-De Mierden).
2.1.
Op 28 april 2023 heeft eiseres aangifte voor de toeristenbelasting voor het belastingjaar 2022 gedaan. Op het aangiftebiljet heeft eiseres ingevuld dat sprake is van 25.222 overnachtingen. Dit aangiftebiljet heeft vervolgens geleid tot de aanslag toeristenbelasting 2022.
2.2.
Op 12 juni 2024 heeft eiseres aangifte voor de toeristenbelasting voor het belastingjaar 2023 gedaan. Op het aangiftebiljet heeft eiseres ingevuld dat sprake is van 1.968 overnachtingen. Dit aangiftebiljet heeft vervolgens geleid tot de aanslag toeristenbelasting 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aan eiseres opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting terecht en niet voor een te hoog bedrag zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Volgens eiseres is de heffingsambtenaar in de belastingjaren 2022 en 2023 ten onrechte afgeweken van de door haar ingediende aangiften. Aldus heeft de heffingsambtenaar haar ten onrechte aangeslagen voor 71.785 (extra) overnachtingen in belastingjaar 2022 en voor 82.931 (extra) overnachtingen in belastingjaar 2023. Eiseres voert daartoe aan dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden (het college) ten onrechte niet is overgegaan tot inschrijving van verblijfhouders als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen (BRP). Volgens eiseres is dit in strijd met de Wet basisregistratie personen (Wet BRP), artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM). De rechtbank begrijpt dat eiseres verder niet bestrijdt dat de aanslagen terecht en niet voor een te hoog bedrag zijn opgelegd als zij niet in voornoemd standpunt wordt gevolgd.
3.2.
De heffingsambtenaar vindt dat de aanslagen terecht en niet voor een te hoog bedrag zijn opgelegd. Er is volgens hem geen rechtsregel die het college ertoe verplicht om verblijfhouders er actief toe te bewegen zich als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP te laten registreren. De persoon die verblijf houdt in de gemeente is daar zelf verantwoordelijk voor. De gemeente (de rechtbank begrijpt: het college) heeft daarin geen enkele rol, aldus de heffingsambtenaar. Het college toetst slechts een ingediend inschrijvingsverzoek en gaat vervolgens over tot inschrijving van een persoon in de BRP of wijst dat verzoek af. Verder wijst de heffingsambtenaar erop dat het een feit is dat de door eiseres ter discussie gestelde overnachtingen van verblijfhouders terecht in de heffing zijn betrokken, vanwege het enkele feit dat de betrokken verblijfhouders niet in de BRP waren ingeschreven. Die feitelijke constatering is voldoende, zo volgt volgens de heffingsambtenaar uit artikel 224 van de Gemeentewet en artikel 1 van zowel de Verordening toeristenbelasting 2022 als de Verordening toeristenbelasting 2023. De heffingsambtenaar ziet zijn standpunt bevestigd in de uitspraak van deze rechtbank over het belastingjaar 2021 [2] die in hoger beroep door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is bevestigd. [3]
4. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
In de bijlage bij deze uitspraak staan de wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn.
4.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in beide belastingjaren het belastbare feit in de zin van artikel 1 van de toepasselijke Verordening toeristenbelasting zich heeft voorgedaan. Er is immers sprake van verblijfhouders die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP zijn ingeschreven. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Eiseres is dus zowel in 2022 als in 2023 terecht aangeslagen in de toeristenbelasting.
4.3.
Eiseres is verder in beide belastingjaren niet voor een te hoog bedrag aangeslagen. De heffingsambtenaar merkt terecht op dat voor de belastingplicht slechts relevant is of een verblijfhouder al dan niet is ingeschreven in de BRP. Als dat niet het geval is, dan is eiseres als verblijfbieder ter zake van het houden van verblijf door de verblijfhouders belastingplichtig voor de toeristenbelasting. Dat een verblijfhouder kon, mocht of had moeten worden ingeschreven in de BRP is niet relevant. Om die reden hoeft de rechtbank niet te beoordelen of de Wet BRP dan wel het door eiseres aangehaalde internationale recht een verplichting voor het college inhoudt om over te gaan tot inschrijving van verblijfhouders als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP. Zelfs als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat eiseres hierin gelijk heeft, dan verandert dat niets aan het feit dat de verblijfhouders feitelijk niet waren ingeschreven in de BRP. Ook in dat geval zou de belastingplicht van eiseres zich dus blijven uitstrekken tot de door haar geboden gelegenheid tot het houden van verblijf ten behoeve van eerder bedoelde verblijfhouders.
4.4.
Voor zover eiseres meent dat het college de door haar bedoelde verblijfhouders had moeten inschrijven in de BRP, moet eiseres zich tot het college wenden. Ter voorlichting aan eiseres wijst de rechtbank er nog op dat het niet mogelijk is om personen met terugwerkende kracht in de BRP te schrijven. [4] Eiseres zou zich nog met een verzoek om vergoeding van (fiscale) schade tot het college kunnen wenden. [5] In dat kader kan zij haar pleidooi naar voren brengen dat de Wet BRP dan wel het door haar aangehaalde internationale recht een verplichting voor het college inhoudt om verblijfhouders er actief toe te bewegen zich als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP te laten registreren.
5. Eiseres heeft nog verzocht om aanhouding van de beroepen totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan op het door haar ingestelde cassatieberoep tegen de in overweging 3.2. genoemde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De rechtbank wijst dat verzoek af. De cassatieprocedure is pas recent aangevangen en geheel onbekend is binnen welke termijn een uitspraak van de Hoge Raad valt te verwachten. De rechtbank begrijpt dat de door eiseres gewenste uitkomst van de cassatieprocedure ook van betekenis zal zijn voor de beroepen die in deze uitspraak worden beoordeeld. Eiseres zou met het oog daarop kunnen overwegen om sprongcassatie tegen deze uitspraak in te stellen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aan eiseres opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting terecht en niet voor een te hoog bedrag zijn opgelegd. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. J. Woestenburg en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Als een partij niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Informatie over sprongcassatie

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, indien zij daar beiden schriftelijk mee instemmen, binnen zes weken na de verzenddatum beroep in sprongcassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd,
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
gronden van het beroep in cassatie.

Bijlage: de wettelijke regels

Gemeentewet
Artikel 224
Ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, kan een toeristenbelasting worden geheven.
(…)
Verordening toeristenbelasting 2022
Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam “toeristenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 2 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1.
(…)
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.
Artikel 5 Belastingtarief
Het tarief bedraagt per persoon, per overnachting €1,60.
Verordening toeristenbelasting 2023
Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam “toeristenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 2 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1.
(…)
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.
Artikel 5 Belastingtarief
Het tarief bedraagt per persoon, per overnachting €1,60.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Rechtbank Oost-Brabant 9 november 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5305.
3.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 4 juni 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1544.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3910, overweging 7.1.
5.Zoals bedoeld in titel 8.4 van de Awb.