ECLI:NL:GHSHE:2025:1544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
23/1853
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag toeristenbelasting en de juistheid van de basisregistratie personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag toeristenbelasting die was opgelegd aan belanghebbende B.V. De heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden had de aanslag opgelegd op basis van het aantal overnachtingen dat belanghebbende had aangegeven in haar aangifte. Belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslag en voerde aan dat een deel van de overnachtingen toegerekend moest worden aan personen die feitelijk permanent in de accommodatie verbleven en dus als ingezetenen in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven hadden moeten zijn. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 april 2025 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte de aangifte niet had gevolgd en dat de aanslag in strijd was met het recht op eigendom en het verbod op discriminatie. Het hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag had opgelegd op basis van de door belanghebbende zelf opgegeven gegevens. Het hof concludeerde dat het belastbare feit zich had voorgedaan en dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het hof oordeelde ook dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1853
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 november 2023, nummer SHE 22/2686 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft de aanslag toeristenbelasting over het jaar 2021 (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] , [heffingsambtenaar 2] en [heffingsambtenaar 3] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende biedt als verhuurder van woonruimte gelegenheid tot het houden van verblijf in meerdere bungalows op een recreatiepark in de gemeente Reusel-De Mierden.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende op 17 maart 2022 uitgenodigd tot het doen van aangifte toeristenbelasting over het jaar 2021. Belanghebbende heeft op 23 mei 2022 aangifte gedaan, waarbij zij heeft aangegeven dat het totaal aantal overnachtingen als bedoeld in artikel 4 van de “Verordening toeristenbelasting” 30.792 bedraagt.
2.3.
Overeenkomstig het in de aangifte opgegeven aantal overnachtingen, heeft de heffingsambtenaar op 19 juli 2022 de aanslag opgelegd naar een bedrag van € 49.267,20, op basis van 30.792 overnachtingen en een tarief per overnachting van € 1,60. [1]

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot verlaging van de aanslag tot een bedrag op basis van 10.000 overnachtingen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de aanslag zoals hij die heeft opgelegd.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Wettelijk kader
4.1.
In artikel 224, lid 1, Gemeentewet staat dat ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, een toeristenbelasting kan worden geheven.
4.2.
In artikel 1 Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting 2021 (hierna: Verordening) staat dat onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting wordt geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
4.3.
In artikel 4 Verordening staat dat de belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.
4.4.
In artikel 5 Verordening staat dat het tarief € 1,60 bedraagt per persoon, per overnachting.
Standpunt belanghebbende
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar er rekening mee dient te houden dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden zijn wettelijke taak om de basisregistratie personen (hierna: BRP) bij te houden, niet naar behoren uitvoert. [2] Een deel van de overnachtingen moet namelijk worden toegerekend aan personen die feitelijk permanent in de accommodatie verblijven, zodat zij eigenlijk zouden moeten zijn ingeschreven als ingezetene in de BRP. Indien dat het geval zou zijn, doet het belastbaar feit zich ten aanzien van deze personen niet voor. Er zouden dan slechts nog ongeveer 10.000 overnachtingen overblijven op basis waarvan de aanslag moet worden opgelegd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de aanslag in strijd is met het recht op het ongestoord genot van haar eigendom zoals vastgelegd in artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP EVRM). Daarnaast is de aanslag in strijd met het verbod van discriminatie zoals vastgelegd in artikel 14 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Uit het arrest EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk) volgt dat willekeur niet is toegestaan.
4.6.
Belanghebbende voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte zonder nadere toelichting is afgeweken van de door belanghebbende gedane aangifte.
Beoordeling
4.7.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht een aanslag naar een bedrag van € 49.267,20 heeft opgelegd, op basis van 30.792 overnachtingen. Dit is in overeenstemming met het aantal overnachtingen dat belanghebbende zelf in het aangiftebiljet als totaal aantal overnachtingen als bedoeld in artikel 4 Verordening, zonder voorbehoud en naar waarheid ingevuld, heeft aangegeven. Het belastbare feit voor de toeristenbelasting wordt gevormd door het tegen vergoeding houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de BRP van de gemeente zijn ingeschreven. [3]
Nu hiervan volgens belanghebbende zelf sprake is, heeft ten aanzien van alle 30.792 overnachtingen het belastbare feit zich voorgedaan. Belanghebbende heeft tegen het tarief per overnachting van € 1,60 geen grief gericht. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.8.
De heffingsambtenaar is belast met de heffing van gemeentelijke belastingen en mag voor dat doel uitgaan van de gegevens uit de BRP. Een eventueel nalaten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: het college) om de BRP bij te werken, kan in dit geval niet aan de heffingsambtenaar worden toegerekend. De heffingsambtenaar heeft pas na afloop van het kalenderjaar van belanghebbende de relevante gegevens ontvangen om te beoordelen of sprake is van een belastbaar feit voor de toeristenbelasting. Afgezien van de vraag of op de heffingsambtenaar de verplichting rust de verkregen informatie aan het college te verstrekken, kan deze informatie er niet toe leiden dat een persoon met terugwerkende kracht in de BRP wordt ingeschreven. De heffingsambtenaar kan dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat door het handelen of nalaten van hem inschrijving in de BRP van personen ten onrechte achterwege is gebleven. Het had op de weg van belanghebbende gelegen, die tijdig over de relevante gegevens beschikt, om het college te informeren welke personen zich zouden moeten inschrijven in de BRP, zodat het college, indien nodig, mogelijk tot ambtshalve inschrijving had kunnen overgaan. Belanghebbende heeft dit niet gedaan. Zij heeft tijdens de zitting bij het hof toegelicht dat zij wat haar betreft daarin geen rol heeft.
4.9.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting bij het hof toegelicht dat zij de woonruimtes huurt van een verhuurder, en de woonruimtes op haar beurt weer verhuurt aan bewoners (gastarbeiders). Dit betekent dat het beroep van belanghebbende op artikel 1 EP EVRM, waarin het recht op eigendom is gewaarborgd, niet relevant is. Al zou hierover anders moeten worden geoordeeld, dan nog geldt het volgende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat van schending van artikel 1 EP EVRM op regelniveau sprake is of dat zij door de aanslag wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Ook is de aanslag niet in strijd met het verbod op discriminatie zoals vastgelegd in artikel 14 EVRM of het verbod op willekeur. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat volgens belanghebbende het toetsingskader achter artikel 93 van de Grondwet in beschouwing moet worden genomen.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, A.J. Kromhout en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
R. Camps M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting 2021.
2.Artikel 1.4 Wet basisregistratie personen.
3.Vergelijk Hoge Raad 17 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1201.