ECLI:NL:RBOBR:2025:7939

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
25/1155
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urgentiebeschikking en de belangen van een minderjarig kind in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 8 december 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een urgentiebeschikking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder, had op 16 december 2024 een aanvraag ingediend voor een urgentiebeschikking, omdat zij en haar minderjarige dochter dreigden dakloos te worden na de beëindiging van haar relatie en de daaropvolgende ontruiming van de woning. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening gemeente Helmond 2024-2027, met de stelling dat eiseres niet voldeed aan de gestelde criteria.

De rechtbank oordeelt dat het college de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres kreeg gelijk, en het beroep werd gegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat de belangen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 3 van het IVRK, niet adequaat zijn meegewogen in de besluitvorming van het college. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van het kind expliciet moeten worden betrokken. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.L. van der Velden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, het college
(gemachtigde: mr. I. Colen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentiebeschikking. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentiebeschikking niet goed heeft gemotiveerd. Eiseres krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 16 december 2024 een aanvraag ingediend voor een urgentiebeschikking. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2025 afgewezen omdat eiseres volgens het college niet voldoet aan de gestelde criteria en voorwaarden die zijn opgenomen in de Huisvestingsverordening gemeente Helmond 2024-2027 (de Huisvestingsverordening). Met het bestreden besluit van 8 april 2025 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om een urgentiebeschikking heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
5. De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
6. Eiseres woonde tot oktober 2023 als alleenstaande in een studio. Enige maanden voor oktober 2023 raakte zij in verwachting van haar ex-partner en herstelde de relatie met laatstgenoemde. Medio oktober 2023 heeft eiseres haar studio verlaten en is zij ingetrokken in de woning van haar inmiddels partner. De partner van eiseres huurde de woning. In december 2024 is de relatie tussen eiseres en haar partner (opnieuw) geëindigd. In januari 2025 is de woning na een vonnis van de kantonrechter ontruimd en heeft eiseres, samen met haar toen éénjarige dochtertje, de woning verlaten. De partner van eiseres zat toen in detentie.
7. Binnen het Sociaal Domein van de gemeente Helmond heeft Trajectregie medio december 2024 geconstateerd dat eiseres de woning moest verlaten en geen ander onderdak kon vinden. Vanwege het ongeschreven beleid van de gemeente Helmond dat minderjarige kinderen niet op straat mogen wonen, is aan eiseres huisvestiging aangeboden in de vorm van een verblijf op een camping. Eiseres en haar dochtertje hebben drie weken gewoond op camping [naam] en zijn daarna naar camping [naam] verhuisd. Deze voorziening werd in eerste instantie aangeboden tot en met 8 augustus 2025, maar is verlengd, eerst tot oktober 2025 en daarna tot februari 2026. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht niet te weten waar ze na februari 2026 zal wonen, mede omdat de opvang voor moeders met kinderen vol is.
Het bestreden besluit
8. Eiseres heeft op 16 december 2024 een urgentiebeschikking aangevraagd, omdat de relatie met haar ex-partner en vader van haar kind voorbij was en zij dakloos dreigde te raken met haar dochter. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college met de beslissing op bezwaar van 8 april 2025 aan eiseres laten weten dat de afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring in stand blijft. Het college heeft daarbij besloten dat niet wordt voldaan aan de criteria als genoemd in artikel 4 van de Huisvestingsverordening, de situatie van eiseres niet past binnen de categorieën zoals uiteengezet in artikel 5 van de Huisvestingsverordening en er geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule omdat er in huisvesting is voorzien en onvoldoende gebleken is dat de problematiek slechts door middel van het verlenen van een maatschappelijke urgentie zou kunnen worden opgelost.
Omvang van het beroep
9. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek van eiseres om wat zij eerder in het (aanvullend) bezwaarschrift heeft aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder daarbij te vermelden in welk opzicht, in haar visie, de reactie van het college in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich op wat eiseres in beroep concreet heeft aangevoerd.
Het beroep van eiseres
10. Eiseres voert in het beroepschrift aan dat het college ten onrechte de gezinsvorming als een oorzaak van haar woonprobleem beschouwt. Volgens eiseres is de woonnood pas ontstaan, toen zij te maken kreeg met de ontruiming van de woning van haar ex-partner in januari 2025. Op de zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat het voor eiseres niet duidelijk is op basis van welke feiten en omstandigheden het college heeft geoordeeld dat sprake is van een woonprobleem en op welk moment dat woonprobleem volgens het college precies is ontstaan. Daarnaast is het eiseres onduidelijk wat haar nu precies wordt verweten.
10.1.
Eiseres voert in het beroepschrift ook aan dat onvoldoende is gekeken naar de overige criteria uit artikel 4 van de Huisvestingsverordening, zoals de individuele omstandigheden, de geleverde inspanningen en de aansluiting bij het Sanctie en Kansenbeleid (en dan met name de tweede kans, aldus eiseres). Ook benadrukt eiseres dat volgens de toelichting de Huisvestingsverordening er is om dakloosheid van kinderen te voorkomen. Nu eiseres en haar kind vanaf 5 oktober 2025 geen concreet uitzicht hebben op huisvesting, dreigt dakloosheid. Volgens eiseres is er daarom sprake van een noodsituatie die buiten haar schuld om is ontstaan en voldoet zij wel aan dit criterium van artikel 4 van de Huisvestingsverordening.
Het verweerschrift van het college
11. Het college heeft in het verweerschrift gewezen op het groot aantal woningzoekenden en een daarmee gepaard gaande grote druk op het aanbod in de sociale huursector, waarbij het verlenen van urgentie aan urgent woningzoekenden ook gevolgen heeft voor de wachttijd van de andere woningzoekenden. Het instrument van urgentie is bedoeld is ter voorkoming van dakloosheid of een daarmee gelijk te stellen volstrekt onhoudbare woonsituatie. Daarom brengt de aard van de beoordeling mee dat geen of nauwelijks betekenis toekomt aan in normale omstandigheden alleszins begrijpelijke
woonwensen. Omdat het instrument van urgentie voorrang verleent op die vele duizenden andere woningzoekenden en hun belang ook in de belangenafweging betrokken dient te worden, kan aan het verzoek om urgentie op grond van de Huisvestingsverordening slechts dan tegemoetgekomen worden, wanneer sprake is van een acuut woonprobleem dat buiten eigen toedoen ontstaan is en de woningzoekende tot een van de in de
verordening aangewezen categorieën behoort. In geval van eiseres heeft het college geoordeeld dat zij niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor het verlenen
van urgentie van artikel 4 van de Huisvestingsverordening. Volgens het college is niet gebleken van een bijzondere noodsituatie als bedoeld in de Huisvestingsverordening en is het huidige woonprobleem ook niet geheel buiten eigen toedoen ontstaan. Het woonprobleem van eiseres hangt onder andere samen met gezinsvorming, zonder over passende woonruimte te beschikken. Daarnaast stelt het college dat eiseres eveneens niet voldoet aan de vereisten voor maatschappelijke urgentie (artikel 5 van de Huisvestingsverordening), omdat de samenleving met haar partner korter was dan de in de verordening vastgelegde twee jaar.
Toetsingskader artikel 4 van de Huisvestingsverordening
12. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, een bepaalde mate van beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of het college wel of niet terecht van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Het restrictieve beleid van het college bij urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is het college gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem, zoals dat is neergelegd in de Huisvestingsverordening. Dit beleid is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [1]
12.1.
De algemene voorwaarden in artikel 4 van de Huisvestingsverordening zijn cumulatief. Daarom moet aan alle in dat artikel genoemde voorwaarden worden voldaan om in een urgentiecategorie te kunnen worden ingedeeld en om daarna te kunnen toekomen aan de beoordeling of sprake is van een maatschappelijke, medische, volkshuisvestelijke of sociale urgentie, zoals bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingsverordening.
12.2.
Tussen eiseres en het college is in geschil of sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening. Daarin staat, voor zover hier van belang, dat beschikkingen tot indeling in een of meerdere urgentiecategorieën als bedoeld in artikel 6 (de “urgentiebeschikking”) uitsluitend worden afgegeven als sprake is van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende. Ook is in geschil of voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 5 van de Huisvestigingsverordening.
Beoordeling
13. De rechtbank acht het van belang dat voor de beoordeling of er sprake is van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende, in ieder geval duidelijk is op welk moment de woonnood is ontstaan en welke feiten en omstandigheden bij de beoordeling daarvan door het college worden betrokken.
13.1.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het college niet eenduidig is in de motivering van zijn standpunt dat geen sprake is van een bijzondere noodsituatie die buiten verwijtbare schuld van eiseres is ontstaan. In het primaire besluit heeft het college genoemd dat de zwangerschap van eiseres in 2023 aan de woonnood ten grondslag heeft gelegen en deze omstandigheid voor haar eigen rekening en risico moet komen. In het bestreden besluit wordt dit (onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften) herhaald. In genoemd advies staat echter ook dat de commissie kan volgen dat door de ontruiming van de woning een acuut woonprobleem is ontstaan. In het verweerschrift schrijft het college dat het woonprobleem van eiseres onder andere samenhangt met gezinsvorming, zonder over passende woonruimte te beschikken. De rechtbank stelt vast dat tussen het verlaten van de studio door eiseres in oktober 2023 en de ontruiming van de woning van haar partner in januari 2025 een periode van een jaar en drie maanden is gelegen. Tijdens de zitting heeft het college, na vragen daarover van de rechtbank, toegelicht dat het acute woonprobleem volgens het college ontstond na de relatiebreuk in december 2024, maar bij de feiten en omstandigheden ook meegenomen moet worden dat eiseres in 2023 in verwachting raakte zonder op dat moment over geschikte woonruimte te beschikken. De rechtbank oordeelt dat het college, gezien de wisselende standpunten, onvoldoende heeft gemotiveerd welke feiten en omstandigheden volgens hem hebben geleid tot de besluitvorming. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat voor haar niet duidelijk is wat haar nu precies wordt verweten. Bovendien oordeelt de rechtbank dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd op welke manier feiten en omstandigheden van meer dan een jaar geleden kunnen bijdragen aan de toets of voldaan is aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening. De rechtbank begrijpt dat mogelijk keuzes die meteen voorafgaand aan het moment van het ontstaan van woonnood zijn gemaakt en daar ook direct verband mee houden betrokken kunnen worden bij de beoordeling, maar in dit geval betrekt het college keuzes van eiseres die ruim een jaar eerder hebben plaatsgevonden. Zonder nadere motivering is dat niet begrijpelijk.
13.2.
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenstaande dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Omdat het beroep reeds hierom gegrond is komt de rechtbank in principe niet toe aan de beoordeling van de verdere beroepsgronden. De rechtbank ziet echter de noodzaak om hier toch de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de belangen van het kind te betrekken.
De belangen van het kind, artikel 3 van het IVKR [2]
14. Eiseres voert in het licht van de hardheidsclausule aan dat de belangen van haar kind onvoldoende dan wel onvoldoende kenbaar zijn betrokken, terwijl die verplichting er wel is op grond van artikel 3 van het IVKR.
14.1.
Zoals de Afdeling heeft geoordeeld, [3] heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
14.2.
Uit het primaire besluit blijkt niet dat de belangen van het minderjarige dochtertje van eiseres door het college zijn meegewogen. In het bestreden besluit wordt verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Daarin staat dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het betrokken kind. Hierbij neemt de commissie in overweging dat zich geen stukken in het dossier bevinden van betrokken hulpverlening waaruit blijkt dat de gezondheid, het welzijn of de ontwikkeling van het betrokken kind in het gedrang is. Op de zitting is door het college toegevoegd dat is gekeken naar de plek op de camping en of daar sprake is van een schrijnende situatie voor het dochtertje van eiseres.
14.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in geen van de besluiten noch in de toelichting op zitting sprake van een motivering die er blijk van geeft dat het college de belangen van het minderjarige dochtertje daadwerkelijk onder ogen heeft gezien en heeft betrokken bij de besluitvorming. De vermelding in het bestreden besluit en de niet onderbouwde toelichting op zitting zijn zo summier dat niet blijkt dat het college de belangen van het minderjarige dochtertje goed in kaart heeft gebracht en ook adequaat heeft betrokken bij de beoordeling. Daarom is ook hier sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit in strijd met artikel 3 van het IVRK. Deze beroepsgrond slaagt ook.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en met artikel 3 van het IVRK. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het college haar besluit wegens de motiveringsgebreken en vanwege strijdigheid met artikel 3 van het IVRK opnieuw moet motiveren. Het college zal immers eerst moeten vaststellen of en zo ja, op welk moment een bijzondere (nood)situatie is ontstaan en daarna moeten beoordelen of die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van eiseres. Bovendien moet het college de belangen van de minderjarige dochter van eiseres in de besluitvorming betrekken. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. De verschotten die eiseres heeft ingediend komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat in het bestuursrecht wordt gewerkt met een toekenning van de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Het college moet deze vergoeding aan eiseres betalen. Verder krijgt eiseres van het college ook een vergoeding van de ingediende reiskosten van
€ 19,26. De hoogte van deze kosten heeft het college op de zitting niet bestreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 19,26 aan reiskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.C.M. Vonk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Huisvestingsverordening gemeente Helmond 2024-2027

Artikel 4

Algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een beschikking tot indeling in een urgentiecategorie
1. Beschikkingen tot indeling in een of meerdere urgentiecategorieën als bedoeld in artikel 6 (de "urgentiebeschikking") worden uitsluitend afgegeven indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. er is sprake van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende, met dien verstande dat in voorkomende situaties rekenschap wordt gegeven van het op het moment van de aanvraag tot beschikking vigerende Sanctie & Kansenbeleid (of daarmee naar zijn aard gelijk te stellen beleidsdocument) van de woningcorporatie waar de woningzoekende zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 heeft geregistreerd, en;
de individuele situatie van de woningzoekende en zijn inzet om zelf bij te dragen aan de oplossing van het woonprobleem zijn uitgangspunten voor de beoordeling van het verzoek om urgentiebeschikking, en;
de woningzoekende is voor het oplossen van de noodsituatie expliciet aangewezen op zelfstandige woonruimte, en;
het jaarverzamelinkomen van het huishouden van woningzoekende bedraagt niet meer dan de EU-normering, zoals die luidt op het moment van de aanvraag van de beschikking, om voor een sociale huurwoning in aanmerking te komen, en;
de woningzoekende niet reeds een urgentiebeschikking heeft verkregen die op basis van artikel 7, derde lid, is ingetrokken dan wel die op basis van artikel 7, vierde lid, onder b of d, van rechtswege is vervallen, en;
de woningzoekende is 18 jaar of ouder, en;
de woningzoekende staat ingeschreven in een registratiesysteem voor woningzoekenden als bedoeld in artikel 8, tenzij deze registratie voor bepaalde groepen urgent-woningzoekenden in deze verordening uitdrukkelijk niet van toepassing wordt verklaard, en;
de woningzoekende is niet via de reguliere weg woonruimte aangeboden teneinde in de dringende behoefte aan passende woonruimte te voorzien in welk kader het verzoek wordt gedaan, welke woonruimte door hem/haar is geweigerd.
2. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op statushouders.
3. Indien en voor zover urgentie wordt aangevraagd en de woningzoekende zelf heeft voorzien in tijdelijke huisvesting ter overbrugging die niet geschikt is als duurzame oplossing voor de desbetreffende woningzoekende, staat dit het verkrijgen van een urgentiebeschikking niet in de weg.

Artikel 5

Urgentiecriteria/categorieën
1. Voor de in artikel 2 aangewezen categorieën van woonruimte worden bij het verlenen van huisvestingsvergunningen als urgent woningzoekenden aangewezen: woningzoekenden met een;
a. een maatschappelijke urgentie;
een medische urgentie;
een volkshuisvestelijke urgentie;
een sociale urgentie.
indien en voor zover zij voldoen aan de in artikel 4 genoemde algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentiebeschikking, als ook aan de hieronder per categorie-onderdeel opgesomde criteria.
2. In de navolgende gevallen is sprake van een maatschappelijke urgentie:
[…]
d. een woningzoekende met inwonende kinderen die voor hun huisvesting aangewezen zijn op de woning van de ouder(s) die hun woonruimte moeten verlaten door echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap, beëindiging samenwoning op basis van een notarieel vastgelegd samenlevingscontract of beëindiging samenwoning waarbij sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, waarbij de dreiging van dakloosheid van de betrokken kinderen zich voordoet, in het geval dat:
1°. de woningzoekende een gelijk deel of de meerderheid van de zorg heeft over de kinderen, en;
2°. de kinderen staan ingeschreven bij de woningzoekende in de gemeentelijke Basisregistratie Personen, en;
3°. het jongste kind niet ouder is dan 23 jaar tenzij een of meerdere van de betrokken kinderen door een beperking duurzaam afhankelijk zijn van de verzorging van de ouders, en;
4°. de woningzoekende met objectieve gegevens kan aantonen dat door de woningzoekende het recht is geclaimd om in de huidige woonruimte te blijven wonen, als ook voldoende alimentatie of ander inkomen om de woonlasten op te kunnen brengen zijn geclaimd en deze claim niet is toegekend dan wel dat het niet zinvol is om een dergelijke claim te leggen waarvan in ieder geval sprake is in het geval dat:
aa. de betreffende woning op naam van de partner staat, voor zover er geen sprake is van gemeenschap van goederen, en;
bb. de partner, waarbij de claim zou worden neergelegd, aantoonbaar een uitkering op bijstandsniveau heeft, en;
5°. de woningzoekende met objectieve gegevens kan aantonen dat het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de samenwoning duurzaam van aard was. Van duurzaamheid is sprake wanneer het huwelijk dan wel de samenleving minimaal twee jaren heeft bestaan en korter dan zes maanden geleden is verbroken;
met dien verstande dat:
i. het bepaalde onder 2° niet van toepassing is indien en voor zover de zorg voor de kinderen voor gelijke delen tussen de ouders is verdeeld en het kind aantoonbaar op het woonadres van de andere ouder staat ingeschreven, dan wel;
ii. het bepaalde onder 4° en 5° is niet van toepassing indien er sprake is van zwaarwegende redenen zoals bedreiging door (ex)partner.
[…]

Artikel 14 Hardheidsclausule

In uiterst bijzondere gevallen van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek kan het college van burgemeester en wethouders in beginsel op basis van daartoe strekkend advies van de urgentiecommissie, dan wel – indien en voor zover dit plaatsvindt binnen een lopende bezwaarschriftenprocedure – op basis van een daartoe strekkend advies van de bezwaarschriftencommissie, in individuele gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een bijzondere hardheid ten opzichte van de woningzoekende afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3073.
2.Het Verdrag inzake de rechten van het kind.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361, en 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93.