ECLI:NL:RBOVE:2013:4566

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
2273715 WM VERZ 13-1069
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op overmacht bij snelheidsovertreding door dierenarts tijdens spoedgeval

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 november 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan een dierenarts, vertegenwoordigd door [P] namens Pobema B.V. De dierenarts had een boete van € 154,-- gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid met 19 km/h op 13 maart 2012, terwijl hij onderweg was naar een spoedgeval met een rund. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie had moeten overwegen of de omstandigheden waaronder de snelheidsovertreding plaatsvond, het opleggen van de sanctie niet billijken. De dierenarts voerde aan dat hij zich aan de verkeersregels had moeten houden, maar dat de noodzaak om snel te handelen in het belang van het leven van het rund en het kalf zwaarder woog. De kantonrechter concludeerde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de noodzaak van de dierenarts om snel te handelen, voldoende waren om de sanctie te matigen of zelfs niet op te leggen. De kantonrechter vernietigde zowel de beslissing van de officier van justitie als de inleidende sanctie, en bepaalde dat de zekerheid die door de betrokkene was gesteld, moest worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid van overmacht in verkeerssituaties, vooral wanneer het gaat om de zorg voor dieren in nood.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Kantonnr.: 2273715 WM VERZ 13-1069
CJIBnr.: 160154597

De kantonrechter;

gezien het door
[P]
namens
Pobema B.V.,
wonende te 7576 ZB Oldenzaal, Thijlaan 4,
hierna te noemen betrokkene,
ingediende beroepschrift dat zich richt tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Almelo d.d. 21 augustus 2012 op het door betrokkene ingestelde beroep tegen de op 20 maart 2012 opgelegde sanctie ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV);
gezien voormelde beslissing van de officier van justitie, alsmede de overige op de zaak betrekking hebbende stukken;
gehoord [P] namens betrokkene en mr J. Meerdink namens de officier van justitie ter openbare zitting van 27 november 2013.

Overweegt:

Het beroep is tijdig ingesteld en betrokkene heeft binnen de bij de WAHV bepaalde termijn zekerheid gesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 154,--, vermeerderd met € 6,-- administratiekosten, terzake van een bij de WAHV omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: “Overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 19 km/h”, gepleegd op 13 maart 2012 in de gemeente Tubbergen.
[P] heeft namens betrokkene aan zijn beroep tegen de sanctie het volgende ten grondslag gelegd. Betrokkene exploiteert een dierenartsenpraktijk. [P] werkt als dierenarts voor betrokkene. Op de datum en tijd die in de sanctie worden genoemd was hij met de auto van betrokkene op weg naar een spoedgeval. Het klopt dat hij op de in de sanctie genoemde plaats harder reed dan was toegestaan. Dat was nodig voor zijn werk. Hij was namelijk onderweg naar een stagnerende verlossing van een rund. Als hij zich aan de verkeersregels zou houden, dan kan het kalf en wellicht ook de koe al overleden zijn. Het overtreden van de maximumsnelheid was ook verantwoord uit het oogpunt van de verkeersveiligheid. Het rund is met een door hem uitgevoerde keizersnede van een gezond kalf bevallen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft betrokkene een door zijn praktijk verstuurde factuur gericht aan de veehouder in het geding gebracht.
De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard met “standaardmotivering 650:
“medicus rijdt te hard; geen voorrangsvoertuig”: [...] De officier van justitie overweegt dat
slechts bestuurders van voorrangsvoertuigen onder bepaalde voorwaarden mogen afwijken
van wettelijke voorschriften. U reed niet met een voorrangsvoertuig ten tijde van de
gedraging en komt dus ook niet in aanmerking voor de vrijstellingen die hieraan verbonden
zijn.”
Betrokkene is tegen deze beslissing in beroep gegaan. Hij heeft zijn argumenten herhaald.
De officier van justitie acht aannemelijk dat betrokkene inderdaad te hard reed in verband met het door betrokkene beschreven spoedgeval. De officier van justitie heeft voorgesteld het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en de sanctie matigen tot de helft.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Vast staat tussen partijen dat met het voertuig met kenteken [kenteken] op 13 februari 2012 de toegestane snelheid van 80 km/u met 19 km/u is overtreden en dat betrokkene op deze datum houdster van het kenteken was. Ook de kantonrechter acht voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene’s dierenarts [P] onderweg was naar het door hem gestelde spoedgeval. De vraag waarvoor de kantonrechter nu staat is of de officier van justitie had moeten beslissen dat de aangevoerde omstandigheden het opleggen van de sanctie niet billijken, danwel dat hij gelet de persoonlijke omstandigheden van betrokkene een lager bedrag van de sanctie had moeten vaststellen.
In het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 19 mei 2010, Zaaknummer: 2273715 WM VERZ 13-1069 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3802) wordt in rechtsoverweging 5 de memorie van
toelichting bij artikel 9 WAHV (Kamerstukken II, 1987/88, 20329, nr 3, p 44/45) aangehaald. Deze houdt onder meer in
“dat de kantonrechter een volledige toetsingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de vraag of degene tot wie de beschikking is gericht de gestelde gedraging inderdaad heeft verricht en of zich omstandigheden voordeden welke hadden moeten doen afzien van het opleggen van een administratieve sanctie en of de persoonlijke omstandigheden van dien
aard waren dat betaling van de administratieve sanctie niet geheel kan worden gevergd.”
Ook haalt het hof de memorie van antwoord (Kamerstukken II, 1987/88, nr 6, p 23) aan. “In
de memorie van antwoord is ten aanzien van de matigingsbevoegheid overwogen dat slechts
de strikt persoonlijke omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot toepassing
van het matigingsrecht. In de memorie van antwoord wordt het volgende voorbeeld genoemd:
“De betrokkene rijdt sneller dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar een arts of een ziekenhuis te brengen. In beroep erkent hij volledig de verkeersovertreding te hebben begaan naar voert daarbij de hiervoor vermelde reden aan.”
Het hof concludeert in rechtsoverweging 6 dat uit een en ander volgt “dat de wetgever de omstandigheden die kunnen leiden tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid tot matiging van de sanctie heeft willen beperken tot uitzonderlijke omstandigheden die in de persoonlijke sfeer van de betrokkene liggen, en die, indien aannemelijk geworden, de verwijtbaarheid van de gedraging weliswaar niet opheffen, doch die wel in zekere mate kunnen verminderen.”
De kantonrechter stelt vast dat het hof daarmee impliciet bevestigt dat de kantonrechter ten volle de beslissing van de officier van justitie mag toetsen. Hij stelt ook vast dat het hof in dit arrest geen richting geeft voor de vraag wanneer de omstandigheden het opleggen van een sanctie niet billijken en dat evenmin duidelijk richting wordt gegeven welke omstandigheden van persoonlijke aard zwaarwegend genoeg kunnen zijn om te kunnen concluderen dat de officier van justitie het bedrag van de sanctie had moeten matigen.
De kantonrechter heeft in de arresten van het gerechtshof Leeuwarden of Arnhem-Leeuwarden op www.rechtspraak.nl gezocht naar richting.
Gerechtshof Leeuwarden 27 februari 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007: BA1350:
“Slechts in het geval van bijzondere omstandigheden waardoor de opgelegde sanctie evident in geen verhouding staat tot de ernst van de gedraging bestaat aanleiding voor het matigen of op nihil stellen.”
Gerechtshof Leeuwarden 21 maart 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BD3058, over een vrouw van wie de hond een acute maagtorsie had gekregen terwijl vijf pups van deze hond voor hun verzorging nog van hun moeder afhankelijk waren. De dierenarts had de vrouw gezegd voor een operatie naar zijn praktijk te komen en zij reed te snel naar hem toe:
Voorop gesteld wordt dat op een automobilist de plicht rust om zich te allen tijde aan de voor hem geldende verkeersregels te houden. Het belang van de verkeersveiligheid in algemene zin brengt mee dat niet kan worden toegelaten dat een weggebruiker naar eigen inzicht afwijkt van de geldende verkeersregels.” Het staat daarom niet ter beoordeling van de individuele weggebruiker of een bepaalde verkeersmaatregel al dan niet in het belang van de verkeersveiligheid is en of die maatregel ook – onder bepaalde omstandigheden – moet worden nageleefd.”Niettemin ziet het hof
“in de overige, bijzondere omstandigheden van dit geval, […]”aanleiding de opgelegde sanctie te matigen tot 50%.
Gerechtshof Leeuwarden 4 juni 2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AG5589, overweging 3.3:
Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat een bestuurder in de door hem geschetste omstandigheden ten aanzien van de toestand van zijn vader de maximumsnelheid overschrijdt, zijn de door de bestuurder geschetste omstandigheden niet van zodanig gewicht, dat deze het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat deze aanleiding dienen te zijn tot matiging van de opgelegde sanctie. In aanmerking dient immers te worden genomen dat overschrijding van de maximumsnelheid met een motorvoertuig een gevaarzetting voor andere weggebruikers pleegt mee te brengen en dat niet is gebleken dat op het voormelde tijdstip de overschrijding van de maximumsnelheid met het oog op de gezondheidstoestand van de vader van de bestuurder noodzakelijk was. In dit verband wijst het hof erop dat het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 slechts aan voorrangsvoertuigen, die de voorgeschreven optische en geluidssignalen voeren, toestaat in algemene zin af te wijken van de voorschriften van het RVV 1990 (waaronder het voorschrift zich te houden aan de maximumsnelheid) voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.
De kantonrechter neemt aan dat de beslissing van de officier van justitie berust op een nogal selectieve lezing van de laatstgenoemde rechtsoverweging. Een selectieve lezing, omdat de eerste helft van de rechtsoverweging immers wel degelijk de deur lijkt open te houden voor de mogelijkheid dat de oplegging van een sanctie niet gebillijkt is of een reden tot matiging kan bestaan, namelijk wanneer de overschrijding van de snelheid wèl noodzakelijk is voor de gezondheid van een ander.
Helemaal eenduidig zijn de aangetroffen arresten helaas niet. In enkele van de hierboven aangehaalde arresten wordt wel het oordeel gegeven althans de indruk gewekt dat de verkeersregels absoluut zijn, dat zelfdenkzaamheid van de weggebruiker moet worden verbannen tijdens zijn deelname aan het wegverkeer. Maar is dat wat de wetgever heeft beoogd?
De kantonrechter heeft het (als enige van de in deze uitspraak aangehaalde arresten door drie raadsheren gewezen) arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 19 mei 2010 en de daarin aangehaalde delen uit de memorie van toelichting en de memorie van antwoord in elk geval niet zo begrepen dat de wetgever in artikel 9 WAHV heeft uitgesproken of beoogd nadrukkelijk afstand te nemen van de mogelijkheid om overeenkomstige toepassing te geven aan de strafuitsluitingsgronden in Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht die via artikel 91 Sr van toepassing zouden zijn geweest als artikel 2, eerste lid, laatste zinsnede, WAHV daaraan niet in de weg had gestaan.
Het is deze kantonrechter bij zijn zoektocht opgevallen dat het gerechtshof in de aangetroffen arresten in WAHV-zaken bij zijn beoordeling zelf afstand bewaart tot de strafuitsluitingsgronden genoemd in het Wetboek van Strafrecht. Ze worden in sommige arresten van het gerechtshof wel aangestipt vanuit de kant van de weggebruiker maar bij de beoordeling komen de woorden niet terug:
”Daartoe voert hij aan, dat hij door overmacht gedwongen te snel heeft gereden”(het aangehaalde arrest van 4 juni 2003) of
”Ik meen echter aanspraak te kunnen maken op een rechtvaardigingsgrond, te weten overmacht in de zin van noodtoestand”(1 december 2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AO1665). Een motivering voor die afstand heeft deze kantonrechter echter niet aangetroffen.
De kantonrechter constateert tegelijkertijd dat de strafrechtelijke voorzieningen van Boek 1 Titels I-VIIIA van het Wetboek van Strafrecht bij verkeersovertredingen van het RVV waarbij letsel aan personen of schade aan goederen is ontstaan, vanwege artikel 2, tweede lid, WAHV wèl van toepassing zijn.
De kantonrechter kan niet bedenken waarom de wetgever zou kunnen wensen dat een beroep op noodweer of overmacht met meer terughoudendheid moet worden beoordeeld bij een verkeersovertreding waarbij geen schade is ontstaan dan wanneer er wel schade is ontstaan.
Op grond van een en ander komt de kantonrechter tot de conclusie dat de strafuitsluitings-gronden in het Wetboek van Strafrecht weliswaar niet wettelijk toepasselijk zijn verklaard op gedragingen die met de WAHV vervolgd worden, maar dat deze strafuitsluitingsgronden en de invulling daarvan in de jurisprudentie materieelrechtelijk wel richting gevend bijdragen aan beoordeling van de vragen waarvoor artikel 9 WAHV de kantonrechter stelt.
De kantonrechter overweegt dat het argument dat betrokkene heeft aangevoerd in zijn beroep neerkomt op een beroep op de niet-strafbaarheid van zijn gedraging omdat hij in een overmachtsituatie in de zin van noodtoestand verkeerde. Enerzijds moest hij vanuit de verplichtingen verbonden aan zijn beroep als veearts zo goed mogelijk hulp bieden aan een rund en een kalf dat acuut in levensgevaar verkeerden. Anderzijds moest hij zich houden aan verkeersregels. Hij koos er kennelijk voor om 99 km/u te rijden op het bewuste punt waar hij werd gefotografeerd, in plaats van maximaal 80 km/u.
De vaste jurisprudentie met betrekking tot de overmacht in artikel 40 Sr leert dat de subsidiariteit en proportionaliteit richting geven bij de beoordeling van de vraag of het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand terecht is. De kantonrechter zal deze richtsnoer daarom ook in de onderhavige kwestie toepassen.
Zoals aan het begin van deze uitspraak al is overwogen, is komen vast te staan dat betrokkene’s medewerker naar een spoedgeval reed. Vanuit zijn beroep heeft hij een zekere plicht tot adequaat optreden. Artikel 14, Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 bepaalt:
“Op een dierenarts kunnen een of meer van de maatregelen, bedoeld in artikel 16(de maatregelen van de tuchtrechter, aanvulling kantonrechter
), worden toegepast, indien: a. hij door enig handelen of nalaten te kort schiet in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, wordt verleend of in geval van nood behoort te worden verleend.”
De kantonrechter is van oordeel dat hij [P]’ oordeel omtrent de noodzaak tot zo snel mogelijk ingrijpen (het rund en het kalf kunnen komen te overlijden indien niet snel wordt ingegrepen) als het oordeel van een deskundige moet volgen, nu niets aanleiding geeft om daar anders over te oordelen. Daarmee staat voor de kantonrechter vast dat leven van het rund en haar kalf in acuut gevaar was. Betrokkene’s medewerker [P] is de deskundige die het gevaar kan keren en ook heeft gekeerd door zijn snelle ingrijpen.
Het leven van een volwassen rund en van het ongeboren kalf zijn in meerdere opzichten belangen van enige importantie. Behalve de evidentie dat elke boer economisch belang heeft bij het behoud van zijn productiedieren of zijn fokmateriaal, blijkt dat belang ook uit wettelijke bepalingen. De wetgever heeft in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren het op te brengen respect voor de integriteit van het dier zelf, zijn leven en welzijn wettelijk verankerd. Artikel 36, derde lid van deze wet bepaalt bijvoorbeeld: “Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.” Uit bepalingen als artikel 311, eerste lid, onder 1, Sr blijkt het belang van dat de wetgever toekent aan de economische waarde voor de boer en het maatschappelijk belang van vee (dat zonder toezicht in een wei moet kunnen staan). Kortom, het belang waarvoor [P] opkwam is er een van zekere importantie.
Daartegenover staat het belang van de verkeersveiligheid. Daarvoor is het vanzelfsprekend van belang dat de verkeersregels worden nagekomen. Ook evident is dat de verkeersregels niet gemakkelijk fluïde mogen worden, voor iedereen verschillend, waardoor het gedrag van andere weggebruikers minder voorspelbaar wordt.
De kantonrechter overweegt dat betrokkene heeft gemeend dat een overschrijding van 19 km/u op die bepaalde plek waar de gedraging is vastgesteld in elk geval geen ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid heeft veroorzaakt. Gesteld is dat er weinig verkeer was, het was droog en het zicht was goed. De weg is ter plaatste overzichtelijk, er is daar geen bebouwing. Uit niets in het dossier is de kantonrechter gebleken dat de feiten anders liggen dan betrokkene ze voorstelt. Ook de officier van justitie heeft dienaangaande gedurende de procedure in beide fases niets naar voren gebracht. Ook kan naar het oordeel van de kantonrechter niet gezegd worden dat een overschrijding van 19 km/u op een 80 km-weg
per sealtijd een daadwerkelijk onacceptabel gevaar veroorzaakt vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid. Ook de officier van justitie heeft dat niet gesteld.
De aantasting van de verkeersveiligheid door op die plek op dat moment 19 km/u te hard te rijden is niet gebleken van enige relevante grootte te zijn.
Concluderend ten aanzien van de proportionaliteit: alleen de betrokken dierenarts zelf kan beoordelen of het vanuit het oogpunt van de betrokken dieren wenselijk is dat hij sneller aankomt dan de maximumsnelheid mogelijk maakt. Hij achtte acuut gevaar aanwezig ten aanzien van een rechtsbelang waarvan de kantonrechter vaststelt dat het enige grootte heeft. Bij gebreke van andersluidende informatie dan die van [P] over de verkeerssituatie toen en daar, kan de kantonrechter niet tot het oordeel komen dat het gevolg geven aan de wenselijkheid van een snellere aankomst, onaanvaardbare gevolgen had voor de kans op verkeersongelukken. De proportionaliteit van de gedraging is daarmee een gegeven.
Niet is gebleken dat er een andere mogelijkheid was om het levensgevaar voor het in barensnood verkerende rund en zijn kalf te keren. Er was geen andere persoon die het kon doen en geen andere methode. Betrokkene’s medewerker was bij uitstek geschikt en zijn hulp was ingeroepen. Ook aan de eis van subsidiariteit is daarmee voldaan.
De kantonrechter overweegt vervolgens nog het volgende. Indien voorzienbaar was dat betrokkene’s dierenartsen in situaties als de onderhavige terecht komen gedurende hun dienstverband – en dat komt de kantonrechter vanzelfsprekend voor – is er dan een mogelijkheid om op voorhand aan de gelding van de maximumsnelheid te ontkomen? Dat zou immers kunnen voorkomen dat een beroep op overmacht behoeft te worden gedaan. Bij gebreke van het gebruikmaken van die mogelijkheid, zou de kantonrechter een geslaagd beroep op (wat strafrechtelijk wordt aangeduid als) overmacht kunnen ontzeggen.
De kantonrechter overweegt in dit verband dat het hem weinig waarschijnlijk voorkomt dat betrokkene erin zou slagen om aangewezen te worden in de zin van artikel 29 van het RVV 1990 waardoor zijn bestuurders gebruik kunnen maken van “voorrangsvoertuigen” waarmee zij overeenkomstig artikel 91 RVV 1990 mogen afwijken van de maximumsnelheid. Artikel 87 RVV 1990 biedt geen mogelijkheid om een ontheffing te krijgen van het verbod om de maximumsnelheid genoemd in de artikelen 20 en 21 RVV 1990 te overschrijden. Voor betrokkene was er derhalve geen mogelijkheid om zich tevoren de bevoorrechte positie te verwerven om de maximumsnelheid te overschrijden.
De conclusie is dat aan [P], en daarmee in deze zaak aan betrokkene, volgens het commune strafrecht een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand zou toekomen.
Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter ook komen vast te staan dat de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken.
Zowel de beslissing van de officier van justitie als de inleidende sanctie moeten daarom worden vernietigd.

Beslist:

Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze.
Verklaart het beroep tegen de inleidende administratieve sanctie gegrond en vernietigt deze.
Bepaalt dat hetgeen door betrokkene aan zekerheid is gesteld aan betrokkene wordt terugbetaald.
Aldus gegeven te Almelo door mr. Berg, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van Wolbers, griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2013.