ECLI:NL:RBOVE:2014:1337

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
Awb 13/2503
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was bij Postillon Hotels B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 3 juni 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanwege een fictieve opzegtermijn van vier maanden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de eiser per 1 juni 2013 was ontbonden door de kantonrechter, en dat de opzegtermijn van vier maanden in acht genomen diende te worden. De eiser, die lid was van de Ondernemingsraad, voerde aan dat de toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren hem in een nadelige positie bracht ten opzichte van zijn collega’s. De rechtbank oordeelde echter dat de Gelijkstellingsregeling op juiste wijze was toegepast en dat de ongelijkheid niet voortkwam uit een onjuiste toepassing van de regeling, maar uit de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder rekening te houden met de opzegtermijn.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon worden beschermd tegen de gevolgen van de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, en dat de toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren door het UWV op goede gronden was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open voor belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2503

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiser]

wonende te Zwolle, eiser,
gemachtigde: mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG te Leusden,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam, locatie te Zwolle, verweerder.
13/2503
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 3 juni 2013 nog geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), op de grond dat een fictieve opzegtermijn van 4 maanden geldt tot 1 oktober 2013 en de vergoeding die eiser heeft ontvangen beschouwd moet worden als loon over deze opzegtermijn.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 18 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 4 februari 2014 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga.

Overwegingen

1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf 25 december 1977 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij Postillon Hotels B.V. (hierna: Postillon). Eiser is lid van de Ondernemingsraad (OR) van Postillon.
Vanwege tegenvallende bedrijfsresultaten en een daarmee verband houdende reorganisatie bij Postillon heeft de kantonrechter bij beschikking van 30 mei 2013 de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2013 ontbonden.
Nadat eiser WW-uitkering heeft aangevraagd, heeft besluitvorming plaatsgevonden als vermeld in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat sprake is van een fictieve opzegtermijn van vier maanden, die loopt tot 1 oktober 2013. De vergoeding die eiser heeft ontvangen wordt als loon beschouwd over deze opzegtermijn. Daarbij verwijst verweerder naar het bepaalde in artikel 16 van de WW en artikel 2 van de Gelijkstellings-regeling arbeidsuren (Regeling van 20 december 2012, tot het gelijkstellen van arbeidsuren, de wijze waarop gelijkstelling geschiedt, het buiten beschouwing laten van arbeidsuren, het meerdere keren in aanmerking nemen van kalenderweken en beëindiging van uitkeringsrechten, Stcrt. 2012, 26779, inwerkingtreding 1 januari 2013, hierna: Gelijkstellingsregeling arbeidsuren).
3.
Eiser voert aan dat de (fictieve opzegtermijn van de) Gelijkstellingsregeling arbeidsuren ten onrechte op hem is toegepast, omdat door hantering daarvan eiser in een slechtere positie wordt gebracht dan collega’s die niet in de OR zaten. Dit is volgens eiser in strijd met de bedoeling van die regeling. Als lid van de OR geldt voor eiser een opzegverbod, zodat hij geen beëindigingsovereenkomst kon sluiten noch een ontslagvergunning kon aanvragen. Daarom heeft de werkgever gekozen voor een ontbindingsprocedure, waarbij de kantonrechter geen rekening heeft gehouden met de fictieve opzegtermijn, ondanks dat daarom door eiser is verzocht. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van de kantonrechter (ECLI:NL:RBALK:2008:BG0627).
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de WW en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden ten tijde als hier van belang.
4.2.
In artikel 7:670, vierde lid, onder sub 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet kan opzeggen met de werknemer die lid is van een ondernemingsraad.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW, is werkloos de werknemer die (a) in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, en (b) beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
4.4.
In artikel 1a , eerste lid van de WW staat dat onder arbeidsuur in deze wet wordt verstaan:
a. uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen; of
b. uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
Op grond van het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld waarbij:
a. uren worden gelijkgesteld met een arbeidsuur als bedoeld in het eerste lid;
b. arbeidsuren als bedoeld in het eerste lid niet als arbeidsuren worden aangemerkt;
c. vastgesteld wordt welke in het kader van een dienstbetrekking ontvangen bedragen in aanmerking komen voor omrekening naar arbeidsuren en hoeveel arbeidsuren deze bedragen vertegenwoordigen.
4.5.
In de per 1 januari 2013 in werking getreden Gelijkstellingsregeling arbeidsuren is in artikel 1 onder c opgenomen dat met een arbeidsuur als bedoeld in artikel 1a van WW wordt gelijkgesteld een uur, gedurende een dienstbetrekking of daaruit voortvloeiend, waarover de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen, maar hij een schadeloosstelling of vergoeding wegens het beëindigen van de dienstbetrekking heeft ontvangen. In het tweede lid is onder a geregeld dat, als de werknemer inkomsten heeft ontvangen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c (http://wetten.overheid.nl/BWBR0032545/geldigheidsdatum_14-01-2014), dan voor de vaststelling van uren die worden gelijkgesteld met arbeidsuren een bedrag aan inkomsten in aanmerking wordt genomen tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de rechtens geldende termijn zou zijn geëindigd. Onder inkomsten als bedoeld in de eerste zin wordt niet verstaan een door de rechter toegewezen vergoeding van proceskosten. Onder de rechtens geldende termijn, bedoeld in de eerste zin, wordt verstaan de termijn die de werkgever of de werknemer op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (http://wetten.overheid.nl/BWBR0005290/Boek7/Titel10/Afdeling9/Artikel672/geldigheidsdatum_14-01-2014), de artikelen 94 tot en met 97 van het Algemeen Rijksambtenaren-reglement of een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling ieder voor zich bij opzegging in acht behoort te nemen. Het in de eerste zin bedoelde bedrag wordt toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de laatste dag van de dienstbetrekking, waarbij indien de dienstbetrekking is geëindigd door ontbinding, als datum waarop de dienstbetrekking geacht wordt te zijn opgezegd de datum geldt van de beschikking tot ontbinding.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsovereenkomst van eiser met Postillon door de beschikking van de kantonrechter van 30 mei 2013 per 1 juni 2013 is beëindigd.
4.7.
Niet ter discussie staat dat de opzegtermijn die bij opzegging van de arbeidsovereenkomst in acht genomen zou dienen te worden, vier maanden bedraagt.
4.8.
Gelet op het voorgaande loopt de voor eiser geldende opzegtermijn met inachtneming van artikel 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren van 31 mei 2013 tot 1 oktober 2013.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren op juiste wijze heeft toegepast en dat er geen aanleiding is om deze regeling buiten toepassing te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat het doel van de invoering van de fictieve opzegtermijn is te voorkomen dat de wijze waarop de arbeidsovereenkomst eindigt van invloed is op de ingangsdatum van de WW-uitkering, nu bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door ontbinding of door wederzijds goedvinden - in tegenstelling tot bij opzegging van de arbeidsovereenkomst - geen opzegtermijn in acht behoeft te worden genomen. Om deze ongelijkheid op te heffen is de fictie van de fictieve opzegtermijn ingevoerd, namelijk dat bij wederzijds goedvinden en ontbinding een opzegtermijn wordt gehanteerd. Daarbij kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat het in het geheel niet bijzonder is dat arbeidsrechtelijke bescherming van een werknemer in het kader van de WW tot nadeel kan strekken. In dat kader constateert de rechtbank dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden zonder rekening te houden met de voor eiser geldende opzegtermijn, zodat rechtens plaats was voor toepassing van artikel 2 van Gelijkstellings-regeling arbeidsuren. Dat eiser de kantonrechter wel heeft verzocht om in geval van ontbinding rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn, kan eiser niet baten nu de kantonrechter in zijn beschikking van 30 mei 2013 de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2013 heeft ontbonden. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 augustus 2008 (ECLI:NL:RBALK:2008:BG0627) treft dan ook geen doel, nu de kantonrechter in die procedure – anders dan in de ontbindingsprocedure van eiser – wel rekening heeft gehouden met de geldende opzegtermijn. De beroepsgrond dat de toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren in strijd komt met de bedoeling van de regeling slaagt derhalve niet, nu de ongelijkheid ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten opzichte van collega’s van eiser niet wordt veroorzaakt door onjuiste toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren, maar door de omstandigheid dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te blijven. Voorts is het niet ‘enkel en alleen’ de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst slechts door ontbinding door de kantonrechter kon eindigen omdat eiser lid was van de OR, die hier toepassing van artikel 2, die toepassing van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren teweeg brengt, waartoe de rechtbank overweegt dat het ook voor eiser evident was dat de voorgestane beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen enkel verband hield met zijn lidmaatschap van de OR maar met de reorganisatie bij Postillion. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van zijn oordeel naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007: BA9898). Verder overweegt de rechtbank dat zich geen zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat strikte toepassing van het als bepaling van dwingend recht aan te merken artikel 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren wegens strijd met algemene rechtsbeginselen geen rechtsplicht meer kan zijn, en evenmin van strijd met de WW.
5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden toepassing heeft gegeven aan de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren.
6.
Het beroep is daarom ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. D.H. Harbers als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.