ECLI:NL:RBOVE:2014:1767

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
ak_zwo_13_2897
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van aanvraag omgevingsvergunning wegens noodzaak revisievergunning

In deze zaak heeft Sapouni B.V. een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een betonnen opvangbak en het plaatsen van drie tanks op een perceel in de gemeente Hof van Twente. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders buiten behandeling gelaten, omdat er een revisievergunning voor de gehele inrichting nodig zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank getoetst in het kader van een beroep dat door Sapouni B.V. was ingesteld.

De rechtbank Overijssel heeft op 6 maart 2014 de zaak behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, betwistte de noodzaak van een revisievergunning en stelde dat er al een omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op goede gronden had kunnen conformeren aan het advies van Gedeputeerde Staten van Overijssel, die hadden geadviseerd de aanvraag buiten behandeling te laten vanwege de onoverzichtelijkheid van de huidige vergunningssituatie.

De rechtbank overwoog dat de wetgever in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid biedt om een aanvraag voor een omgevingsvergunning niet te behandelen indien een revisievergunning nodig is. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, revisievergunning moest worden aangevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep van Sapouni B.V. ongegrond en liet het bestreden besluit in stand, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2897

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

Sapouni B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente,

verweerder.

Procesverloop

Op 5 november 2012 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteiten bouwen en milieu ten behoeve van het bouwen van een betonnen opvangbak en het plaatsen van drie tanks op het perceel [adres] te[vestigingsplaats].
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gelaten op de grond dat een revisievergunning voor de gehele inrichting nodig is.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 8 oktober 2013, verzonden
6 november 2013, ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 maart 2014 behandeld. Voor eiseres zijn verschenen [naam] en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G.W. Jonker-Raanhuis, medewerker van de gemeente.

Overwegingen

In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten op de grond dat een revisie-vergunning voor de gehele inrichting nodig is.
Ingevolge artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, het bevoegd gezag bepalen dat een omgevings-vergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering (een revisievergunning).
Artikel 2.6, tweede lid, van de Wabo luidt: Indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat een zodanige omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, besluit het aanvragen met betrekking tot de betrokken activiteit die daarop geen betrekking hebben, niet te behandelen.
Eiseres heeft op 5 november 2012 de onder de rubriek “procesverloop” van deze uitspraak genoemde aanvraag ingediend.
Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van eiseres advies ingewonnen bij Gedeputeerde Staten van Overijssel (hierna: GS). Op 7 januari 2013 hebben GS geadviseerd de aanvraag buiten behandeling te laten. Naar de mening van GS is de huidige vergunnings-situatie dermate onoverzichtelijk dat een goede beoordeling van de aanvraag in samenhang met de voorgaande vergunningen en meldingen in alle redelijkheid niet mogelijk is. Eiseres dient, naar de mening van GS, daarom een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, revisievergunning aan te vragen.
Bij schrijven van 24 januari 2013 heeft verweerder aanvankelijk aan eiseres meegedeeld dat de aanvraag onvolledig is en is eiseres verzocht de ontbrekende gegevens binnen een termijn van acht weken na de verzenddatum van die brief in te dienen.
Verweerder heeft vervolgens in zijn besluit van 5 februari 2013 eiseres meegedeeld dat de brief van 24 januari 2013 ten onrechte is verzonden omdat hij van mening is dat gelet op het advies van GS, waaraan hij zich heeft geconformeerd, de aanvraag van eiseres buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 20 maart 2013 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft bij brief van 16 april 2013 de gronden van bezwaar ingediend.
In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat voor dit project al een omgevingsvergunning ingevolge artikel 4:20 van de Wabo van rechtswege is verleend. Eiseres verwijst daarvoor naar eerdere aanvragen voor een omgevingsvergunning van 10 en 11 juli 2012, die op
15 oktober 2012 buiten behandeling zijn gelaten op de voet van het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens eiseres is daarbij ten onrechte in mandaat beslist door de heer [naam]. Naar zijn mening is daardoor het besluit op die aanvragen niet binnen de daarvoor geldende termijn genomen.
De rechtbank stelt vast dat zij in haar uitspraak van 14 juni 2013, registratienummer 13/933, heeft geoordeeld dat er sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat verweerder binnen de gestelde beslistermijn heeft beslist op de aanvragen van eiseres en dat het bezwaar dat eiseres tegen het besluit van 15 oktober 2012 heeft gemaakt op goede gronden door verweerder niet ontvankelijk is verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank gaat in de thans voorliggende zaak daarom verder voorbij aan hetgeen ter zake van de aanvragen van 10 en 11 juli 2012 is aangevoerd.
Verder is ter zitting gebleken dat de beslissing op de nieuwe aanvraag van 5 november 2012 is verdaagd en dat die verdagingsbeslissing tijdig is genomen. Dit is ter zitting door eiseres ook niet betwist.
Het voorgaande betekent dat de stelling dat er sprake is van een van rechtswege verleende vergunning geen doel treft.
Eiseres bestrijdt in beroep voorts de noodzaak van het indienen van een revisievergunning. Naar haar mening is door verweerder en GS niet gemotiveerd waarom de huidige vergunde situatie dermate onoverzichtelijk is dat een goede beoordeling in alle redelijkheid niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo, verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet verlangen van een aanvraag om een revisievergun-ning indien een veranderingsvergunning is aangevraagd. Een besluit daarover dient door de rechtbank dan ook terughoudend te worden getoetst.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid kunnen conformeren aan het advies van GS van 7 januari 2013. GS hebben daarin in voldoende mate gemotiveerd waarom de huidige vergunningssituatie, gelet op de eerder verleende vergunningen en mede gezien het tijdsverloop, dermate onoverzichtelijk is dat een goede beoordeling van de aanvraag in samenhang met de voorgaande vergunningen en meldingen in alle redelijkheid niet mogelijk is en dat eiseres daarom een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (een revisievergunning) dient aan te vragen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door eiseres op de pagina’s 3 en 4 van haar beroepschrift gepresenteerde overzicht van vergunnings- en meldingsprocedures sinds het begin van deze eeuw.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op grond daarvan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres een revisievergunning dient aan te vragen.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat, anders dan eiseres in het beroepschrift stelt, verweerder op 6 augustus 2013 geen omgevingsvergunning heeft verleend voor het vergroten van de mengcapaciteit van twee naar vier tanks. Bij besluit van die datum heeft verweerder een door omwonenden ingediend bezwaar tegen een reeds op 7 november 2011 verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de inrichting van 2 mengtanks naar 4 meng-tanks ongegrond verklaard en die vergunning, zij het met een aanvullende motivering, in stand gelaten. Deze vergunning dateert derhalve van ruim vóór het advies van GS en het besluit van verweerder in de onderhavige procedure. De rechtbank is nog van oordeel dat ook deze vergunningprocedure heeft bijgedragen aan de conclusie dat er thans sprake is van de als onoverzichtelijk beoordeelde vergunningssituatie.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, mrs. W.F. Bijloo en
D. Hardonk-Prins, rechters, en door de voorzitter en G. Kootstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.