ECLI:NL:RBOVE:2014:1835

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
ak_zwo_13_932
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het verstrekken van asieldossierstukken en de beoordeling van de Wob-verzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) over de weigering om stukken uit een asieldossier te verstrekken. Eiser had op 3 september 2012 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om toegang te krijgen tot zijn asieldossier. Dit verzoek werd door het COA afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte en uiteindelijk beroep instelde tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA op 28 juni 2013 alsnog een beslissing op het bezwaar heeft genomen, waardoor het beroep tegen het uitblijven van een beslissing niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het COA in redelijkheid had kunnen besluiten om bepaalde informatie, zoals de nationaliteit en andere identificerende kenmerken van de vreemdeling, niet openbaar te maken, omdat dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zou vormen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigering om bepaalde documenten te verstrekken, zoals de taalanalysetest, gerechtvaardigd was op grond van de Wob. Eiser werd in het gelijk gesteld wat betreft de proceskosten, die door het COA moesten worden vergoed, evenals het griffierecht. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de mogelijkheid tot hoger beroep aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en

het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,

verweerder.
13/932
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2012 heeft verweerder een door eiser ingediend verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hem alle stukken te verstrekken uit een asieldossier (procedure bij de rechtbank Utrecht, vreemdelingenkamer, registratienummer 11/19228), afgewezen.
Op 12 oktober 2012 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Op 19 april 2013 heeft eiser bij de voormalige rechtbank Almelo beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op dit bezwaarschrift.
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
Bij brief van 5 juli 2013 heeft eiser hierop een aanvullend beroepschrift ingediend.
Op 16 september 2013 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen. Op 17 sep-tember 2013 heeft eiser aan de rechtbank meegedeeld dat dit besluit geen aanleiding geeft het beroep in te trekken.
Vervolgens is het beroep behandeld ter zitting van 25 september 2013. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mw.mr. M.I. Bruggemans.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen concreet aan te geven welke documenten/gegevens hij alsnog verstrekt wenst te zien. Bij brief van 30 september 2013 heeft de gemachtigde van eiser aan dit verzoek vol-daan. Bij brief van 7 oktober 2013 heeft verweerder het besluit van 16 september 2013 op enige punten gecorrigeerd. Op 4 november 2013 heeft verweerder een (aanvullend) verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het beroep behandeld ter zitting van 13 maart 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.A.E. Spoor.

Overwegingen

2.1.De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op eisers bezwaarschrift op 28 juni 2013 een reële beslissing op bezwaar heeft genomen.
Eiser heeft geen belang meer bij beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar. Het beroep wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Wel zal ver-weerder worden opgedragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 121,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 0,25). Tevens zal de rechtbank verweerder gelasten aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 160,-- te vergoeden.
2.2.
De rechtbank merkt het beroep met toepassing van artikel 6:20, lid 3 van de Awb vervolgens aan als te zijn gericht tegen de besluiten van 28 juni 2013 en 16 september 2013.
Namens eiser is – samengevat – aangevoerd dat:
- in de door verweerder verstrekte Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten en de uitspraak van de rechtbank Utrecht, vreemdelingenkamer 11/19228, ten onrechte passages zijn geweigerd, te weten in de Handleiding één naam op de titelpagina en in de uitspraak alle namen;
- in het besluit op bezwaar van 28 juni 2013 verweerder heeft nagelaten een opsomming te geven van de beschikbare documenten;
- is gebleken, onder andere uit een besluit van 12 mei 2011 en de uitspraak van de rechtbank, dat een groot aantal stukken zijn geweigerd zonder dat deze stukken zijn benoemd;
- verweerder de weigering op grond van artikel 10 lid 2 sub e van de Wob niet gemotiveerd heeft;
- vermelding van de datum asielaanvraag, de datum nader gehoor, de datum voornemen beschikking, de ondertekening van de beschikkingsbevoegde medewerker van de IND maar ook de gegevens in de taakanalyse niet leiden tot de identificatie van betrokkenen; datzelfde geldt voor de code van de taalanalist; deze codes worden zelfs door de IND openbaar gemaakt.
Verweerder heeft gesteld dat:
- in het besluit van 16 september 2013 een deel van de gevraagde informatie wel verstrekt is; voor de onderdelen of stukken die niet zijn verstrekt is een daarop toegesneden motivering gegeven;
- binnen de grenzen die de Wob stelt volledig aan eiser is tegemoet gekomen;
- de taalanalysetest valt onder het auteursrecht en overigens deze gegevens niet kunnen worden verstrekt op grond van artikel 10 lid 2 sub g van de Wob, aangezien andere asielzoekers zich zo zouden kunnen voorbereiden op deze test en die dan niet meer valide is en zij ten aanzien van dit onderzoek in een voordeliger positie komen. Ook andere bedrijven kunnen gebruik maken van deze test en op die wijze ook in een voordeliger positie komen, althans het kan De Taalstudio in een nadeliger positie brengen. Het belang van openbaarmaking weegt hier niet tegen op;
- de definitie van persoonsgegevens zoals deze blijkt uit artikel 1 sub a van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ruim moet worden opgevat;
- het verstrekken van de gegevens van de advocaat die voor eiser niet uit andere bronnen kenbaar zijn, een tot de vreemdeling te herleiden gegeven is. Er is gecorrespondeerd met de advocaat en er is geen instemming gegeven op het openbaar maken van de gegevens.
2.3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuurs-orgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp), tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Ingevolge het tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…);
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke of rechtspersonen dan wel van derden.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat het beroep zich niet richt tegen de weigering van verweer-der de naam van de vreemdeling, diens geboortedag en geboortemaand, alsmede van de partner van die vreemdeling, openbaar te maken.
2.5.
In de brief van 6 oktober 2013 heeft verweerder het besluit van 16 september 2013 in die zin gecorrigeerd dat eiser de complete Handleiding heeft ontvangen als genoemd onder overweging 2.2. Nu eiser dit niet heeft bestreden kan de rechtbank dit geschilpunt verder onbesproken laten.
2.6.
In het besluit van 16 september 2013 heeft verweerder een (nog) meer uitgebreide opsomming gegeven van de in het COA-dossier aanwezige documenten. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden aan deze opsomming te twijfelen, zodat de rechtbank eiser niet volgt in zijn stelling dat verweerder hierin niet volledig is geweest.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met zijn besluiten/brieven van 16 september 2013 en 6 oktober 2013 en derhalve na indiening van het beroepschrift, nader tegemoet is gekomen aan het verzoek c.q. het bezwaar van eiser. Eiser kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij ten onrechte beroep heeft ingesteld.
2.8.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een recente uitspraak van 12 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:385) in een vergelijkbare procedure, zij het met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verwerend bestuursorgaan, geoor-deeld dat:
- verweerder openbaarmaking van de informatie neergelegd in de meer inhoudelijke documenten in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten op grond van de belangen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob;
- aan het belang van de vertrouwelijkheid van de door de vreemdeling verstrekte en op grond daarvan door de overheid verzamelde informatie groot gewicht dient te worden toegekend;
- de bedoelde documenten naar hun aard vertrouwelijke informatie bevatten;
- uit de asieldossiers volgt dat aan de vreemdelingen is toegezegd dat al hetgeen zij verklaren geheim blijft, hetgeen bevestigd wordt door artikel 41 van de Procedurerichtlijn;
- de toegezegde vertrouwelijkheid mede bepalend is geweest voor de wijze waarop de vreemdelingen hebben verklaard;
- voor zover het verzoek ziet op documenten die zijn op te vatten als ontvangstbevestigingen, uitnodigingen voor gehoren en zittingen, deze stukken, indien deze worden geanonimiseerd, in het geheel geen informatie meer bevatten en openbaarmaking daarvan derhalve zinledig is.
2.9.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan eiser niet de nationaliteit en alle andere kenmerken die de vreemdeling zou kunnen herleiden, te verstrekken, omdat daarmee een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 10 lid 2 sub e van de Wob. Voorts heeft verweerder op grond van deze recente jurisprudentie op goede gronden kunnen besluiten de correspondentie met de rechtbank niet openbaar te maken.
Ten aanzien van de taal deelt de rechtbank het oordeel van verweerder dat een taalonderzoek juist plaats vindt met het oog op het kunnen vaststellen van de afkomst en identiteit van de asielzoeker. Het is mitsdien een gegeven betreffende de identificeerbaarheid van een persoon welke verweerder op grond van artikel 10 lid 1 sub d van de Wob niet openbaar heeft hoeven te maken.
Nu door eiser niet wordt bestreden dat hij reeds op de hoogte is van de naam van de gemachtigde van de betreffende vreemdeling, is de rechtbank van oordeel dat beantwoording van de vraag of het verstrekken van de gegevens van de advocaat een tot de vreemdeling te herleiden gegeven oplevert, in de onderhavige procedure achterwege kan blijven.
2.10.
Niet in geschil is dat eiser in februari 2013 telefonisch is gehoord. De AbRS heeft in een uitspraak van 8 februari 2012 geoordeeld dat de hier gevolgde wijze van horen gelijkgesteld kan worden met het bijwonen van een hoorzitting als bedoeld in onderdeel A4, sub 2, van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder heeft derhalve ten onrechte geen aanleiding gezien de door eiser gemaakte kosten in verband met het horen te vergoeden.
De rechtbank zal verweerder alsnog veroordelen in de kosten die eiser in verband met het horen in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu het bezwaarschrift was gericht tegen het besluit van 3 september 2012, waarbij inhoudelijk is beslist op het door eiser inge-diende verzoek in het kader van de Wob, ziet de rechtbank geen aanleiding een wegings-factor van 0,5 toe te passen.
Gelet voorts op het bepaalde in rechtsoverweging 2.7 van deze uitspraak ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zake van de indiening van het beroepschrift te bepalen op € 487,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1)
Beslist dient te worden als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet ontvankelijk voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op het op 12 oktober 2012 ingediende bezwaarschrift;
- verklaart het beroep overigens ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1095,75 (€ 121,75 plus € 487,- [zijnde 1 punt voor het telefonisch horen in bezwaar ad € 487,--] plus € 487,-- voor het indienen van het beroepschrift) en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat verweerder het griffierecht ad € 160,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep