ECLI:NL:RBOVE:2014:4468

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
Awb 14/1296 en 14/1297
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om naturalisatie van Syrische kinderen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 21 augustus 2014, wordt het verzoek om naturalisatie van twee Syrische kinderen behandeld. Eiseres, de moeder van de kinderen, heeft een verzoek tot naturalisatie ingediend voor haarzelf en haar minderjarige zonen, [kind 1] en [kind 2]. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft het verzoek afgewezen op basis van het ontbreken van geldige buitenlandse paspoorten voor de kinderen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 18 augustus 2014 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het vereiste van een geldig buitenlands paspoort voor de naturalisatie van de kinderen in dit geval onontkoombaar is. Eiseres heeft aangevoerd dat er bewijsnood is, aangezien de Syrische ambassade geen paspoorten verstrekt en zij door de burgeroorlog niet naar Syrië kan reizen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de identiteit van de kinderen niet op andere wijze kan worden vastgesteld. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is en dat de staatssecretaris in redelijkheid kan eisen dat verzoekers hun identiteit en nationaliteit aantonen.

De rechtbank besluit dat de staatssecretaris in de gelegenheid wordt gesteld om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nadere motivering te geven voor de afwijzing van het verzoek om naturalisatie. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarin ook de overige beroepsgronden zullen worden beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/1296 RWNL en 14/1297 RWNL

Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]in haar hoedanigheid van moeder en wettelijk vertegenwoordiger van
[kind 1]en
[kind 2], wonende te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H. Yousef) ,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J.M. Magram Tetteroo).

Procesverloop

Bij besluiten van 17 juli 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder het door eiseres en haar echtgenoot , de heer [echtgenoot eiseres] , gedane verzoek om naturalisatie ingevolge de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor zichzelf en hun kinderen [kind 1] en [kind 2] afgewezen.
Bij besluiten van 25 april 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten aanzien van de afwijzing van de naturalisatie voor haar kinderen, ongegrond verklaard. Daarnaast is het bezwaar ten aanzien van de afwijzing van de naturalisatie van eiseres en haar echtgenoot gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide op haar kinderen betrekking hebbende bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide beroepen heeft gevoegd plaatsgevonden op 18 augustus 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 4 september 2012 een verzoek tot naturalisatie ingediend voor
zichzelf en voor haar minderjarige, op [geboortedag] 1999 te [woonplaats] geboren, zonen
[kind 1] en [kind 2] .
Vervolgens heeft verweerder eiseres, voor zover hier van belang, bij brief van 3 mei 2013
doen weten dat hij voornemens is om het verzoek om medenaturalisatie van [kind 1] en
[kind 2] af te wijzen omdat van de kinderen geen buitenlandse paspoorten zijn overgelegd en
evenmin is aangetoond dat er sprake is van bewijsnood bij het verkrijgen van die paspoorten.
Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen twee weken de gevraagde
verklaring van de autoriteiten van het land van herkomst en/of de bewijsstukken en/of haar
zienswijze in te dienen.
Bij schrijven van 20 mei 2013 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder een zienswijze
doen toekomen.
Bij besluiten van 17 juli 2013 heeft verweerder de verzoeken tot medenaturalisatie van
[kind 1] en [kind 2] afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 25 april 2014 heeft verweerder die bezwaren ongegrond verklaard en de
afwijzing van het verzoek tot medenaturalisatie van [kind 1] en [kind 2] gehandhaafd.
2.
In geschil is of de besluiten van verweerder van 25 april 2014, waarbij de afwijzing
van de naturalisatieverzoeken van [kind 1] en [kind 2] is gehandhaafd, in rechte in
stand kunnen blijven.
3.
Eiseres voert, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdelings bestuursrechtspraak
van de Raad van State (AbRS) van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:531), primair aan
dat verweerder, gezien artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ten
onrechte heeft overwogen dat toepassing van het in de Handleiding RWN neergelegde beleid
in dit geval niet onredelijk is. Volgens haar is het niet nodig dat [kind 1] en [kind 2] een
geldig buitenlands reisdocument overleggen ter staving van hun identiteit, nu de
staatssecretaris hun identiteit aan de hand van de beschikbare documenten kan vaststellen.
Voor zover een paspoort nodig is om de nationaliteit van [kind 1] en [kind 2] te staven,
wijst eiseres erop dat beide kinderen - op [geboortedag] 1999 te [woonplaats] - staande een
rechtsgeldig huwelijk van Syrische onderdanen zijn geboren en aldus op grond van de
Syrische nationaliteitswetgeving de Syrische nationaliteit hebben.
Verweerder voert ten aanzien van dit primaire standpunt aan dat een naturalisant zijn
identiteit en nationaliteit uitsluitend kan aantonen aan de hand van een geboorteakte en
een geldig buitenlands paspoort. Omdat [kind 1] en [kind 2] geen paspoort hebben
overgelegd en er geen reden is om in het geval van - in Nederland geboren - minderjarigen
van dit vereiste af te zien, komen zij niet voor medenaturalisatie in aanmerking, aldus de
staatssecretaris.
Daarnaast voert eiseres aan dat er sprake is van bewijsnood ten aanzien van het aantonen van
de nationaliteit van haar beide kinderen, omdat de Syrische ambassade in Brussel op dit
moment geen aanvraagformulieren voor een paspoort verstrekt, noch een paspoort en zij
door de burgeroorlog niet naar Syrië kan reizen. Verweerder meent dat de gestelde
bewijsnood niet is gestaafd met daartoe dienende documenten.
4.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de RWN wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regels worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (Besluit), voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, gegevens met betrekking tot geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen; geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland; nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker in zijn verzoek de minderjarige kinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voor zoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van het Besluit, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens paragraaf 3.5.1. van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) dient de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort en staatloos is, mag hij een vreemdelingenpaspoort overleggen.
5.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:319) heeft overwogen dat de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is en verweerder dan ook bevoegd is om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont.
De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat eiseres bij het verzoek om naturalisatie van haar beide kinderen geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid dat, naar niet door verweerder wordt bestreden, vaststaat dat eiseres en de vader van beide kinderen zijn genaturaliseerd tot Nederlander, en dat de staatssecretaris de identiteit van eiseres en de vader en hun oorspronkelijke Syrische nationaliteit heeft vastgesteld in hun onderscheiden naturalisatieprocedures. Voorts staat vast dat [kind 1] en [kind 2] blijkens de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] opgemaakte akte van geboorte van 5 november 1999 als kind van [echtgenoot eiseres] en eiseres zijn geboren en van erkenning. Onbestreden is dat die geboorte plaatsvond staande het rechtsgeldige huwelijk van [echtgenoot eiseres] en eiseres.
Daarnaast vermelden de zich in de betreffende dossiers bevindende uittreksels uit de
gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] van 4 september 2012 als
nationaliteit [kind 1] en [kind 2] de Syrische nationaliteit. Verweerder heeft voorts niet betwist dat uit de Syrische nationaliteitswetgeving voortvloeit dat beide kinderen de Syrische nationaliteit hebben.
In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank in de lijn van de Afdelingsuitspraak van 19 februari 2014 van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval heeft vastgehouden aan het vereiste dat een naturalisant een geldig buitenlands paspoort overlegt en niet van het in de Handleiding neergelegde beleid is afgeweken. De redelijke doelstelling van het beleid is immers dat een naturalisant het bewijs van zijn oorspronkelijke nationaliteit verschaft, zodat de staatssecretaris die kan vaststellen. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij dit aan de hand van hetgeen eiseres heeft overgelegd niet zou kunnen. In het bijzonder heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd wat onder de gegeven omstandigheden de toegevoegde waarde is van een vergelijking van de in een geldig buitenlands paspoort voorkomende personalia met een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, met GBA-registratie als voormeld.
De rechtbank volgt verweerder evenmin in diens in het verweerschrift opgenomen standpunt dat de onderhavige procedure niet vergelijkbaar is met de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 19 februari 2014 omdat daar alsnog een buitenlands paspoort zou zijn overgelegd. Uit die uitspraak blijkt immers niet dat dat dat leidend zou zijn geweest voor de uitspraak. Bovendien is ter zitting van de zijde van verweerder erkend dat dat paspoort pas na de Afdelingsuitspraak in overgelegd.
De rechtbank neemt nog in aanmerking dat een buitenlands paspoort een bewijsmiddel bij uitstek is om de nationaliteit aan te tonen, maar de Handleiding vermeldt dat dat “in beginsel” is. Andere bewijsmiddelen – behoudens bewijsnood – zijn niet uitgesloten. Dat,
- zoals ter zitting door verweerder is aangevoerd – de kinderen de Syrische nationaliteit mogelijk zijn verloren, laat de rechtbank als niet onderbouwde stelling buiten beschouwing.
6.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in de bestreden besluiten te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. In het belang van een spoedige (finale) geschilbeslechting zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen om alsnog een nadere motivering kenbaar te maken.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder de nadere motivering kenbaar kan maken op zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak bepalen. Deze termijn kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden verlengd. Indien verweerder verlenging van de termijn wenst, dan dient hij voor het verstrijken van de termijn een gemotiveerd verzoek daartoe te doen.
7.
Op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb deelt verweerder de rechtbank zo spoedig mogelijk mede of gebruik gemaakt wordt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen. Indien verweerder verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
8.
De beoordeling van de overige beroepsgronden stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen met inachtneming
van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.