ECLI:NL:RBOVE:2014:6372

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/1840 en 14/1841
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op bezwaar inzake handhaving coffeeshop

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de beroepen van eisers, een vennootschap onder firma en enkele familieleden, tegen de beslissing van de burgemeester van Steenwijkerland. De beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers AWB 14/1840 en 14/1841. De rechtbank heeft op 3 december 2014 geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. De achtergrond van de zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers tegen de coffeeshop, die onderworpen was aan een gedoogverklaring met voorwaarden. De burgemeester had op 23 december 2013 een besluit genomen dat deels aan het verzoek van eisers tegemoetkwam, maar ook deels afwees. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit en stelden pro forma beroep in. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brieven van 10 en 17 juni 2014 van de burgemeester niet als beslissingen op bezwaar kunnen worden aangemerkt, maar als informatieve mededelingen. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgevolg aan deze brieven is verbonden, waardoor de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/1840 en 14/1841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] VOF, familie [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], te [plaats], eisers,
(gemachtigde: mr. F. Postma),
en

de burgemeester van Steenwijkerland, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [plaats], exploitant van coffeeshop [coffeeshop],
(gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden wegens het overtreden van twee voorwaarden verbonden aan de aan coffeeshop [coffeeshop] (hierna: de coffeeshop) afgegeven gedoogverklaring, deels toegewezen en deels afgewezen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een reeds bij besluit van 11 december 2013 aan coffeeshop [coffeeshop] opgelegde preventieve last onder dwangsom.
Bij brief van 28 januari 2014 hebben eisers tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 juni 2014 heeft verweerder meegedeeld dat hij het advies van de bezwarencommissie overneemt en dat de sanctie, waarnaar wordt verwezen in dit advies, nog definitief moet worden opgelegd.
Hiertegen hebben eisers bij fax van 21 juli 2014 pro forma beroep ingesteld. De gronden zijn bij brief van 20 augustus 2014 ingediend. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 14/1840.
Bij brief van 17 juni 2014 heeft verweerder eisers nader geïnformeerd over de wijze waarop de besluitvorming in bezwaar zal plaatsvinden.
Hiertegen hebben eisers bij fax van 21 juli 2014 pro forma beroep ingesteld. De gronden zijn bij brief van 20 augustus 2014 ingediend. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 14/1841.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft verweerder de bezwaren van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen, voor zover daarbij is verwezen naar een preventieve last onder dwangsom, en beslist dat de coffeeshop in de periode 12 juli tot 12 augustus 2014 moet worden gesloten. Hieraan is een dwangsom verbonden. Voorts is besloten dat, na de sluiting van een maand, er een portier aanwezig moet zijn tijdens de openingstijden van de coffeeshop. Ook hieraan is een dwangsom verbonden.
Hiertegen is geen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 september 2014 een verweerschrift in het geding gebracht.
Eisers hebben bij fax van 22 oktober 2014 gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door c.q. zijn verschenen in de persoon van [naam 1], [eiser 4], [eiser 3] (bijgestaan door [naam 2]), bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4], werkzaam bij de gemeente Steenwijkerland. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. In rechte ligt de vraag voor of eisers in hun beroepen, gericht tegen de brieven van
10 en 17 juni 2014, kunnen worden ontvangen. Meer specifiek ligt de vraag voor of de brieven van 10 en 17 juni 2014 kunnen worden geduid als beslissing(en) op bezwaar.
2. Blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op de navolgende standpunten.
Verweerder heeft, ter voorkoming van niet toelaatbare gesplitste besluitvorming in bezwaar, bewust gekozen voor een zogenaamd tussenbericht. Daartoe heeft verweerder bij brief van 10 juni 2014 aan partijen meegedeeld dat hij het advies van de bezwarencommissie overneemt. Het overnemen van dit advies impliceert het nemen van een handhavingsbesluit, gericht aan coffeeshop [coffeeshop]. Alvorens een daadwerkelijk handhavingsbesluit te kunnen nemen, moeten eerst bepaalde stappen worden gezet, zoals het versturen van een voornemen handhavend op te treden en het bieden van de mogelijkheid hiertegen een zienswijze naar voren te brengen. Dat er sprake is van een tussenbericht blijkt volgens verweerder duidelijk uit de brief van 10 juni 2014. Zo staat in de aanhef vermeld dat er sprake is van een tussenbericht. Verder is in deze brief vermeld dat tegen dit tussenbericht geen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, dat de beslissing op bezwaar binnenkort zal worden genomen en dat tegen die komende besluitvorming beroep openstaat bij de rechtbank. Bovendien is er geen rechtsmiddelenclausule onder deze brief opgenomen.
De brief van 17 juni 2014 betreft slechts een informatieve brief, waarin hij eisers heeft geïnformeerd over het opgestarte handhavingstraject en waarbij hij een kopie van zijn voornemen tot handhavend optreden heeft gevoegd, aldus verweerder.
Verweerder concludeert dat beide beroepen niet-ontvankelijk zijn.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de brief van 10 juni 2014 is gericht op rechtsgevolg. Immers, verweerder heeft het advies van de bezwarencommissie overgenomen en de bezwaren zijn deels gegrond verklaard. In de brief van 17 juni 2014 heeft verweerder de handhavingsmatrix geïnterpreteerd en gekozen voor een bepaalde sanctie. Hiermee is deze brief eveneens gericht op rechtsgevolg, aldus eisers.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie vloeit uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voort dat, indien een bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat een aangevochten besluit niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan, behoudens in het geval waarin enkele herroeping van dat besluit voldoende is, voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats stelt. Niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een nieuw besluit. Dit is slechts anders indien het nemen van een vervangend besluit nog niet mogelijk is, omdat alsnog een wettelijk voorgeschreven procedure dient te worden doorlopen, waarmee een geruime termijn kan zijn gemoeid. De rechtbank verwijst in dit kader naar, onder meer, de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ5943, en 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3577.
Het standpunt van verweerder komt er op neer dat verweerder, ter voorkoming dat hij in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb handelt, een tussenbericht middels zijn brief van 10 juni 2014 heeft genomen. Dit tussenbericht is bedoeld ter informatie van eisers en ter voorkoming dat de exploitant van de coffeeshop rauwelijks ‘overvallen’ wordt door een handhavingsvoornemen.
De rechtbank constateert dat op de tweede pagina van deze brief de navolgende zin is opgenomen: “Deze brief en de nog op te leggen definitieve sanctie vormen tezamen de beslissing op bezwaar waartegen u te zijner tijd beroep kunt instellen bij de rechtbank.” Hiermee lijkt verweerder aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie waarin de Afdeling heeft geoordeeld wanneer een dergelijke deelbeslissing, tezamen met het nadien genomen vervangingsbesluit, kunnen worden opgevat als de samenstellende bestanddelen van de in heroverweging gegeven volledige beslissing op bezwaar (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX7087). Dit impliceert gesplitste besluitvorming, hetgeen verweerder juist met de brief van 10 juni 2014 wilde voorkomen. Ter zitting heeft verweerder evenwel genoegzaam gemotiveerd dat hij er bewust voor heeft gekozen om geen deelbeslissing te nemen, juist omdat het nemen van dergelijke deelbeslissingen in een eerder geschil onduidelijkheden veroorzaakte bij partijen over de juridische status van een dergelijke deelbeslissing.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat de laatste zin onderaan de eerste pagina van deze brief, en dan met name het gebruiken van de term ‘besluit’, ongelukkig is geformuleerd.
De rechtbank oordeelt dat, alhoewel de brief van 10 juni 2014 niet geheel correct is geformuleerd, deze brief moet worden geduid als een informatieve mededeling en niet als een deelbeslissing in (ontoelaatbare) gesplitste besluitvorming. De rechtbank laat bij haar oordeel meewegen dat in deze brief op meerdere plaatsen staat vermeld dat deze brief niet moet worden gezien als beslissing op bezwaar en dat een (appellabele) beslissing op bezwaar op korte termijn zal volgen. Deze toegezegde beslissing op bezwaar heeft verweerder op
3 juli 2014 genomen en op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Die beslissing op bezwaar is voorts voorzien van een juiste rechtsmiddelenclausule.
Nu de brief van 10 juni 2014 niet kan worden geduid als een beslissing op bezwaar, staat hiertegen geen beroep open. De rechtbank zal het beroep van eisers, gericht tegen de brief van 10 juni 2014, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
De brief van 17 juni 2014 bevat geen beslissing van verweerder op de bezwaren van eisers; in deze brief is enkel melding gemaakt van een voornemen om een handhavings-besluit te nemen. Dat uit het bijgevoegde voornemen blijkt dat verweerder is uitgegaan van een bepaalde wijze van interpreteren van de handhavingsmatrix, betekent niet dat de brief van 17 juni 2014 is gericht op rechtsgevolg. Van een rechtsgevolg is eerst sprake met het daadwerkelijk nemen van het handhavingsbesluit van 3 juli 2014 als onderdeel van een
op dat moment complete besluitvorming op bezwaar zoals in artikel 7:11 van de Awb is voorgeschreven.
De rechtbank zal het beroep van eisers, gericht tegen de brief van 17 juni 2014, dan ook
niet-ontvankelijk verklaren.
3.3.
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat het beroepschrift niet kan worden aangemerkt als een prematuur beroepschrift (als bedoeld in artikel 6:10 van de Awb) gericht tegen de beslissing op bezwaar van 3 juli 2014. De reden daarvoor is dat niet wordt voldaan aan de in dit artikel opgenomen eis dat het beroepschrift alsdan moet zijn ingediend op het moment dat de beroepstermijn van het besluit van 3 juli 2014 nog niet was aangevangen.
4. De beroepen, geregistreerd onder zaaknummers 14/1840 en 14/1841, zijn niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Ten aanzien van het beroep, geregistreerd onder zaaknummer 14/1840
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep, geregistreerd onder zaaknummer 14/1841
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.