ECLI:NL:RBOVE:2015:5764

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
C/08/173734 / FA RK 15-1572
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag minderjarigen en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds begin 2013 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel en sinds mei 2013 in pleeggezinnen verblijven. De Raad verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de moeder niet in staat zou zijn om de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder haar (beperkte) gezag op een goede manier gebruikt in samenwerking met de pleegouders en de hulpverlening. De continuïteit van de opvoedingssituatie in de pleeggezinnen is gewaarborgd en de rechtbank is van mening dat beëindiging van het gezag een grote impact op de moeder zou hebben, wat negatief zou kunnen uitwerken op de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de Raad niet voldoende onderbouwd was en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de huidige situatie hen geen schade toebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/173734 / FA RK 15-1572
beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 1 oktober 2015
inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
hierna ook de raad te noemen,
en
[verweerster],
verder te noemen: [verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster,
advocaat: mr. K. ter Mors.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de heer en mevrouw [A] , verder de pleegouders van [B] te noemen;
  • de heer en mevrouw [C] , verder te pleegouders van [D] en [E] te noemen;
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, verder de GI te noemen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 3 juli 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 21 augustus 2015. Ter zitting zijn verschenen:
- [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat,
- de pleegmoeder van [B] ,
- de pleegmoeder van [D] en [E] ,
- mevrouw [F] , namens de raad,
- de heer [G] , namens de GI,
- mevrouw [H] , als ambulant begeleidster werkzaam voor het Leger des Heils.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van [verweerster] en [I] , verder te noemen de vader, zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
[B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[D], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[E], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De vader heeft [B] erkend. [verweerster] is alleen belast met het gezag over de minderjarigen.
2.2.
De kinderen staan sinds begin 2013 onder toezicht van de GI en sinds mei 2013 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg, welke ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing nadien telkens zijn verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 7 januari 2015 voor de duur van een jaar, ingaande 14 januari 2015.
2.3.
[B] is sinds mei 2013 geplaatst bij de familie [A] , en [D] en
[E] zijn sinds mei 2013 geplaatst bij de familie [C] .

3.De beoordeling

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en stelt voor om de GI tot voogd te benoemen. De raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De raad voert aan dat [verweerster] in staat is gesteld haar leven weer op orde te krijgen en opvoedingsvaardigheden aan te leren, hetgeen haar niet is gelukt. Zij laat geen positieve ontwikkeling zien. Een terugplaatsing van de kinderen in het gezin van [verweerster] is, mede gelet op de duur van de plaatsing van de minderjarigen in de pleeggezinnen en het feit dat zij daar veilig zijn gehecht, niet langer een reële optie. Zeker niet nu er zorgen zijn over de leefomstandigheden en het persoonlijk functioneren van [verweerster] . [verweerster] is nauwelijks in staat om zich staande te houden in de samenleving en zij heeft onvoldoende inzicht in hetgeen gevraagd wordt in de opvoeding van de kinderen. Zij heeft lange tijd geen vaste woonplek gehad en woont momenteel op een kamertje. Zij heeft forse schulden en geen werk- of dagbesteding. Ook zijn er zorgen over haar psychisch functioneren. [verweerster] geeft weinig openheid van zaken en accepteert nauwelijks hulpverlening. Zij voelt zich depressief en is niet in staat zaken zelfstandig op te pakken. Het contact met de kinderen moet voorgestructureerd worden om de kinderen veiligheid te geven en [verweerster] duidelijkheid te geven over hoe de omgang eruit moet zien. [verweerster] is nauwelijks in staat om zelf invulling aan de omgang te geven. Zij is niet in staat aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De raad is van mening dat het niet in het belang van [B] is dat de vader de voogdij op zich zal nemen, gezien zijn zeer beperkte opvoedersvaardigheden en het feit dat hij dit zelf ook niet zou willen. De GI dient te worden belast met de voogdij. Zij kan de plaatsing van de kinderen bij de pleeggezinnen alsmede de omgangsregeling waarborgen.
3.3.
[verweerster] verzoekt de rechtbank het verzoek van de raad af te wijzen. Zij verwijst daarvoor naar een tweetal uitspraken van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van respectievelijk 21 april 2015 en 8 mei 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:3361 en ECLI:NL:RBOVE:2015:2652), waar in een vergelijkbare situatie het verzoek van de raad om het gezag te beëindigen is afgewezen. Ondanks haar wens om de kinderen bij zich te hebben, heeft [verweerster] er vrede mee dat de kinderen in het pleeggezin opgroeien. Zij beseft dat zij niet stabiel genoeg is om de kinderen zelf op te voeden en te verzorgen. De noodzakelijke structuur kan het beste worden geboden in het pleeggezin. De verblijfplaats van de kinderen staat niet ter discussie, zodat hieromtrent geen onduidelijkheid voor de minderjarigen en de overige belanghebbenden kan bestaan. De kinderen kunnen in het vrijwillig kader of in het kader van de ondertoezichtstelling in het pleeggezin verblijven. [verweerster] voert geen verweer tegen verlenging van de ondertoezichtstelling of de machtiging tot uithuisplaatsing. [verweerster] werkt goed samen met de hulpverlening en stelt zich coöperatief op. Wel wil [verweerster] dat het contact tussen haar en de kinderen wordt uitgebreid.
3.4.
De GI kan het verzoek van de raad onderschrijven. De GI kan erkennen dat [verweerster] overal aan meewerkt, dat zij instemt met de verblijfplaats van de kinderen in de pleeggezinnen, dat zij goed samenwerkt met de hulpverlening en dat zij begeleiding accepteert, maar haar wens dat de kinderen weer bij haar terugkomen speelt nog steeds, hoewel zij dit niet uit in het bijzijn van de minderjarigen. [verweerster] is goed bereikbaar voor de hulpverlening. Van belang is dat de kinderen duidelijkheid geboden krijgen over hun perspectief en waar zij mogen opgroeien.
3.5.
De pleegouders van [B] voeren bij monde van de pleegmoeder aan dat de samenwerking met [verweerster] goed verloopt. De minderjarige heeft geen onzekerheid over zijn verblijfplek. Uitbreiding van het contact is op dit moment teveel voor de minderjarige. Hij is nu al erg druk en onrustig. De pleegouders staan, zodra het belang van [B] dat toelaat, wel open voor een uitbreiding van het contact.
3.6.
De pleegouders van [D] en [E] voeren bij monde van de pleegmoeder eveneens aan dat de samenwerking met [verweerster] goed verloopt. Zij hebben niet het gevoel dat de minderjarigen door [verweerster] worden belast. Zij weten dat zij in het pleeggezin wonen en daar verder zullen opgroeien. De minderjarigen hebben geen onzekerheid over hun verblijfplaats. De pleegouders staan open voor een uitbreiding van het contact tussen [verweerster] en de minderjarigen.
3.7.
De rechtbank overweegt dat zij ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.
Uit de kamerstukken (nr. 32015, nr. 3, vergaderjaar 2008-2009) blijkt dat in artikel 1:266 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek aansluiting is gezocht bij de grond voor de ondertoezichtstelling. Indien het duidelijk is dat de ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn,
kande rechtbank het gezag van de ouders beëindigen. Dit in tegenstelling tot de ondertoezichtstelling: deze kan alleen worden uitgesproken indien de ouders wel in staat kunnen worden geacht om (na verloop van enige tijd) met behulp van hulp en steun de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen (weer) op zich te nemen.
3.9.
Evenals bij de ondertoezichtstelling is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, over het antwoord op de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Wat voor een minderjarige een aanvaardbare termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit. De rechtbank stelt vast dat binnen de bestaande maatregelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet wordt gewerkt aan terugkeer van de minderjarigen naar [verweerster] . [B] is sinds mei 2013 geplaatst bij de familie [A] en [D] en [E] zijn sinds voormelde datum geplaatst bij de familie [C] . Uit de overgelegde stukken volgt dat de minderjarigen een belast verleden hebben, waarbij zij op zeer jonge leeftijd oor- en ooggetuige zijn geweest van huiselijk geweld. Daarnaast hebben zij al diverse wisselingen meegemaakt in leefsituatie en wisselingen gekend van opvoeders. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [D] . Zij kan angstig reageren in een voor haar nieuwe omgeving en heeft moeite om voor zichzelf op te komen en aandacht voor zichzelf te vragen. Tevens lijkt zij moeite te hebben met het begrijpen van emoties en niet te weten welke emotie passend is bij welke situatie. Ook in haar cognitieve ontwikkeling loopt zij iets achter. [B] heeft extra zorg nodig, gelet op zijn kwetsbaarheden in zijn ontwikkeling en zijn zwakbegaafde functioneren. Er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, gedrag en cognitieve ontwikkeling. [B] vraagt veel aandacht en is op zoek naar veiligheid. Hij heeft veel behoefte aan duidelijkheid en structuur in zijn leefsituatie. Hij heeft meer dan anderen vertrouwen nodig en begeleiding in zijn negatieve gedrag. Hij ervaart onveiligheid in het contact met [verweerster] en over zijn toekomstperspectief. Gelet op hun belaste voorgeschiedenis hebben de kinderen behoefte aan een gestructureerde en veilige leefomgeving, waarbij zij persoonlijke aandacht krijgen. Deze omgeving en aandacht kan het beste worden geboden in de pleeggezinnen waar de kinderen momenteel verblijven.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de behoefte van de minderjarigen aan onder meer duidelijkheid over hun verblijfplaats niet kan worden gegeven door (jaarlijkse) verlengingen van de machtiging uithuisplaatsing binnen de maatregel van ondertoezichtstelling. Dit geldt temeer nu gebleken is dat [verweerster] de verblijfplaats van de kinderen niet ter discussie stelt en ook de pleegouders ter zitting kenbaar hebben gemaakt dat [verweerster] niet tornt aan de verblijfplaats van de kinderen. Zij heeft er vrede mee dat de kinderen in de pleeggezinnen opgroeien, nu zij daar zelf onvoldoende stabiel voor is. De raad heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [verweerster] hier op termijn anders mee om zal gaan. Voor de kinderen is er derhalve duidelijkheid ten aanzien van hun verblijf in het pleeggezin. De pleeggezinnen kunnen de kinderen een gestructureerde en veilige leefomgeving bieden, waarbij zij allen persoonlijke aandacht krijgen. Gebleken is dat de kinderen zich daar goed ontwikkelen en dat zij goed zijn gehecht in de pleeggezinnen. Zij voelen zich daar veilig. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat dit proces niet dient te worden doorbroken. De pleegouders hebben aangegeven open te staan voor een uitbreiding van het contact tussen [verweerster] en de minderjarigen. Zij vinden het belangrijk dat [verweerster] een rol van betekenis blijft spelen in het leven van de minderjarigen. Het belang van de minderjarigen staat wel voorop. Van belang is dat de minderjarigen een uitbreiding van het contact aan kunnen.
3.11.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het voor alle belanghebbenden duidelijk is dat het perspectief van de minderjarigen gelegen is in de pleeggezinnen. Daarmee is de continuïteit van de opvoedingssituatie gewaarborgd. Nu de verblijfplaats van de kinderen niet in geschil is, is de rechtbank niet overtuigd geraakt dat het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing leidt tot onzekerheid over het opvoedingsperspectief van de minderjarigen in het pleeggezin.
3.12.
De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een moeder die haar (beperkte) gezag op een goede manier gebruikt in de samenwerking met de pleegouders en de hulpverlening. [verweerster] kan het goed met de pleegouders vinden en heeft met hen en de GI een goed contact. De verblijfplaats van de kinderen in de pleeggezinnen wordt door haar niet ter discussie gesteld. Zij werkt aan alles mee en is bereid om gegeven adviezen op te volgen. Voorts is niet gebleken dat de jeugdbeschermer in de uitvoering van de ondertoezichtstelling problemen met [verweerster] ervaart. Voor de jeugdbeschermer en de pleegouders is [verweerster] goed bereikbaar en zij verleent haar medewerking als haar mondelinge of schriftelijke toe- of instemming nodig is. Moeder hecht er aan om haar gezag te mogen behouden. De rechtbank heeft de verwachting dat beëindiging van het gezag een grote impact op [verweerster] zal hebben, temeer nu zij heeft aangegeven dat als het verzoek van de raad wordt gehonoreerd, haar leven ophoudt en dat zij haar kinderen echt kwijt is. Zij heeft al eerder aangegeven dat zij zich zwaar depressief voelt. Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor het risico reëel dat [verweerster] na toewijzing van het verzoek verder zal afglijden en dat de positieve en bereidwillige houding van [verweerster] zal omslaan, hetgeen een negatief effect zal hebben op haar band met en de verdere ontwikkeling van de kinderen. Aannemelijk is dat de ontwikkeling van de minderjarigen hierdoor onder druk komt te staan, hetgeen niet in hun belang moet worden geacht. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het van belang dat moeder haar gezag behoudt en vanuit die positie op de hoogte blijft van en betrokken blijft bij beslissingen die de minderjarigen aangaan zoals dat ook thans het geval is. Uithuisplaatsing binnen het kader van ondertoezichtstelling is voldoende om de dreiging van zedelijke en geestelijke belangen en gezondheid van de minderjarigen af te wenden. Beëindiging van het gezag is in dit geval niet in het belang van minderjarigen te achten en daarom moet het verzoek van de Raad worden afgewezen.
3.13.
Op grond van artikel 7 lid 1 IVRK dient een kind in beginsel verzorgd te worden door haar of zijn ouders voor zover mogelijk. Artikel 9 lid 1 IVRK geeft aan dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheden van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet van het IVRK kan rechtstreekse werking aan beide bepalingen worden geacht. Hoewel de minderjarigen al gescheiden zijn van hun moeder, blijkt niet dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De kinderen blijken geen overlast te ondervinden van de voorzetting van de huidige situatie.
3.14.
De rechtbank realiseert zich dat binnen deze ondertoezichtstelling niet langer gewerkt behoeft te worden aan terugplaatsing. Dat doel is vervallen. In beginsel behoort de ondertoezichtstelling te eindigen indien aan een terugkeer naar een ouder niet meer gewerkt hoeft te worden. Na beëindiging van de ondertoezichtstelling zijn er twee opties denkbaar: beëindiging van het gezag met een voogdijopdracht aan de gecertificeerde instelling of aan de pleegouder of behoud van het gezag door de ouder met een vrijwillige pleeggezinplaatsing. Naar het oordeel van de rechtbank moet, gelet op de problematiek van [verweerster] en de situatie waarin zij zich nog bevindt, een vrijwillige plaatsing met een pleegzorgcontract niet reëel worden geacht.
3.15.
Dan zou volgens de kennelijke bedoeling van de wetgever beëindiging van het gezag resteren. Naar het oordeel van de rechtbank blijven er echter ook na de wetswijziging per 1 januari 2015 gevallen waarin, ondanks het feit dat vanwege het ontbreken van een terugplaatsings-perspectief eigenlijk voor ondertoezichtstelling geen grond meer bestaat, toch niet tot beëindiging van het gezag behoort te worden besloten. Immers, ook in de kamerstukken wordt over maatwerk gesproken:
….. de rechter kan….. Beëindiging van het gezag behoeft dus niet in alle gevallen te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt deze niet als sprake is van een ouder die, zoals deze moeder van de minderjarigen, duurzaam en consistent instemt met de plaatsing, die niet (meer) “trekt” aan de kinderen en die op een constructieve wijze met de jeugdbeschermer, de pleegouders en de pleegzorg meewerkt, die haar gezag niet misbruikt en die ook voortdurend goed bereikbaar is voor de jeugdbeschermer en pleegouders. Bij handhaving van de bestaande situatie (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) is er geen sprake van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dan is er voor beëindiging van het zo op prijs gestelde gezag geen goede, noodzakelijke grond. Als vrijwillige plaatsing om praktische redenen geen goede optie is dan behoort in gevallen als deze de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing toch maar jaarlijks met instemming van moeder te worden verlengd. Zoals dat in het verleden, voor de wetswijziging, in dit soort situaties ook placht te gebeuren.
3.16.
Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet zo zijn dat het enkele vervallen van het ondertoezichtstellingsdoel om te werken aan terugkeer naar een ouder die zich opstelt als [verweerster] van de minderjarigen [B] , [D] en [E] , onverbiddelijk zou moeten leiden tot het beëindigen van het door deze zo op hoge prijs gestelde gezag. Bij handhaving van de bestaande situatie (ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing) worden de minderjarigen niet in hun ontwikkeling bedreigd.
3.17.
Moeders wens om het gezag te blijven behouden, ook als [B] , [D] en
[E] in het pleeggezin blijven wonen, is goed te begrijpen. [verweerster] blijft op die manier betrokken worden bij het nemen van belangrijke beslissingen met betrekking tot de minderjarigen. Behoud van het gezag geeft haar, ook voor wat betreft de toekomst, meer zekerheid dat ook dan tevoren met haar wordt overlegd als er belangrijke beslissingen moeten worden genomen en dat haar mening gewicht in de schaal legt. Het geeft haar ook de mogelijkheid om zo nodig rechtstreeks informatie over de minderjarigen te vragen op school, bij een arts of aan een hulpverlener. Het is welhaast een feit van algemene bekendheid dat het voor veel ouders een niet te verteren, soms zelfs traumatische ervaring is om na een periode van ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing het laatste stukje band dat nog met het kind gevoeld wordt ook nog te moeten verliezen. Het tast hun gevoel van ouder-zijn aan.
3.18.
Daar waar een ouder met gezag aan een succesvolle perspectiefbiedende plaatsing in een pleeggezin en de hechting aan pleegouders in de weg staat, behoort beëindiging van het gezag in het belang van het kind plaats te vinden. Wanneer dat, zoals in dit geval, niet zo is, wordt aan het eerste deel van het uit twee delen bestaande criterium voor beëindiging van het gezag, zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, niet voldaan, terwijl van misbruik van gezag (artikel 1:266 lid 1 sub b BW) geen sprake is en dan moet het verzoek van de Raad worden afgewezen indien de ouder zich tegen beëindiging verzet.

4.De beslissing

De rechtbank:
I. wijst het verzoek van de raad af.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, mr. J.H. Olthof en mr. I. Curry-Sumner en is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015 in tegenwoordigheid van S. van Eijk, griffier.