Op 25 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de instemming van de Minister van Economische Zaken met de ingebruikname van pijpleidingen voor de injectie van productiewater van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) in Twente. De zaak is ontstaan na bezwaren van het college van gedeputeerde staten van Overijssel, de gemeentebesturen van Dinkelland, Oldenzaal en Tubbergen, en de Stichting Stop Afvalwater Twente. Deze partijen verzochten om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden voor de milieutechnische gevolgen van de injectie van productiewater, dat voortkomt uit de oliewinning in Schoonebeek.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had ingestemd met de ingebruikname van de pijpleidingen, omdat deze voldeden aan de wettelijke eisen. De rechter benadrukte dat de instemming van de minister niet in strijd was met eerdere toezeggingen, aangezien de verplichting tot evaluatie van de oliewinning en de injectie van productiewater in de omgevingsvergunning was opgenomen. De rechter concludeerde dat de verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun bezwaren, omdat zij niet tijdig bezwaar hadden gemaakt na de instemmingsbesluiten.
De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorziening af, waarbij hij de belangen van de energievoorziening en de NAM zwaarder liet wegen dan de bezwaren van de verzoekers. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitvoering van het Mijnbouwbesluit en de rol van bestuursorganen in het waarborgen van milieubescherming in de context van mijnbouwactiviteiten.