ECLI:NL:RBOVE:2017:221

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
AK_ZWO_16_2476
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor zendmast in park AA-landen te Zwolle

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een zendmast in het park AA-landen te Zwolle. Eiser, een inwoner van Zwolle, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, dat op 7 april 2016 een omgevingsvergunning heeft verleend aan T-Mobile Netherlands B.V. voor het plaatsen van een zendmast van 39,9 meter hoog. Eiser betoogde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was voor de plaatsing van de mast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de zendmast noodzakelijk is voor een dekkend telecommunicatienetwerk en dat de belangen van de gebruikers van mobiele diensten zwaarder wegen dan de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat zijn beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2476

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Zwolle, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Stellingwerf.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen de vergunninghouder
T-Mobile Netherlands B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, gemachtigde: mr. J.J. van der Lee.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan T-Mobile Netherlands B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast met randapparatuur en hekwerk ten behoeve van telecommunicatie op een perceel in het park Aa-landen, achter de bushalte Maaslaan, in Zwolle.
Bij besluit van 7 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Van dit besluit maken deel uit de schriftelijke reactie van verweerder aan de Adviescommissie bezwaarschriften van 20 juni 2016 met bijbehorende stukken en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 27 juli 2016.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een zendmast van 39,9 meter hoog ten behoeve van telecommunicatie op het perceel, plaatselijk bekend gemeente Zwolle, sectie O, perceelnummer 2153. Dit perceel is gelegen in het park Aa-landen achter de bushalte aan de Maaslaan.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Aalanden” rust op het perceel de bestemming “groenvoorzieningen”.
Ingevolge artikel 19.2.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mag de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter bedragen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. …
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
d. …
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de wet, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en vijfde lid, van bijlage II komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter.
3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder daarvoor krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en vijfde lid, van Bijlage II bij het Bor, een omgevingsvergunning verleend.
4. Met betrekking tot de vraag of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:350) een natuurlijke persoon een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang dient te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. De vraag of aan dit vereiste bij een besluit als het onderhavige wordt voldaan, beoordeelt de Afdeling aan de hand van het zogenoemde zicht- en afstandscriterium, alsmede de ruimtelijke uitstraling van een bouwplan.
Niet in geschil is dat de afstand tussen de grens van het perceel waarop de woning van eiser staat en de locatie van te realiseren zendmast ca. 90 meter bedraagt en dat eiser vanuit de tuin
zicht krijgt op deze mast. Dit gegeven, in combinatie met de ruimtelijke uitstraling van de mast, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers belang op grond van het zicht- en afstandscriterium rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken en dat eiser als belanghebbende in zijn beroep kan worden ontvangen.
5. Eiser heeft zich (eerst) in beroep op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan het gestelde in de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, nu een goede ruimtelijke ordening ontbreekt. Zo is het plaatsen van een mast van bijna 40 meter hoog onevenredig bezwarend voor de omgeving. De stedenbouwkundige overwegingen in het bestreden besluit zijn summier en geven weinig inzicht in de inpassing van de mast in de omgeving. Eiser meent dat op deze locatie een zendmast met een hoogte van 30 meter zou kunnen volstaan.
6. De rechtbank onderkent dat de landschappelijke inpassing van een zendmast van deze omvang binnen bewoond gebied veelal op bezwaren zal stuiten, ongeacht welke locatie wordt gekozen. Het gegeven dat een zendmast dominant zal zijn betekent niet dat de locatie en de toegestane hoogte om die reden niet aanvaardbaar zijn. Wel dient verweerder de verschillende belangen op kenbare wijze in aanmerking te nemen. Bij de afweging van de betrokken belangen heeft verweerder beleidsvrijheid. De rechtbank kan de door verweerder bij het afwegen van de betrokken belangen gemaakte keuzes slechts terughoudend toetsen. Wel kan de rechtbank zonder terughoudendheid toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom een bepaalde keuze is gemaakt.
7. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zendmast noodzakelijk is voor de realisering van een dekkend telecommunicatienetwerk van voldoende capaciteit in de Aa-landen te Zwolle. Uit de onderbouwing bij de aanvraag van de vergunninghouder om een omgevingsvergunning volgt dat de thans aanwezige zendmast op een flat aan de Dollard verwijderd dient te worden, nu de eigenaar van deze flat de aanwezigheid van de zendmast privaatrechtelijk niet langer toestaat. Vanwege de technische randvoorwaarden bij het bouwen van een mobiel netwerk dient een nieuw opstelpunt voor de antenne-installatie in de directe omgeving te zijn. In voormelde onderbouwing zijn door de vergunninghouder twee zogenoemde radiodekkingsplots in kleur opgenomen, waaruit blijkt dat een dekkingsgat zal ontstaan als de te verwijderen mast aan de Dollard niet vervangen wordt door de aangevraagde zendmast. Eiser heeft niet aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat deze radiodekkingsplots onjuist zijn en in zoverre niet aan het besluit ten grondslag gelegd zouden mogen worden. De rechtbank hecht er daarbij aan op te merken dat blijkens voormelde onderbouwing van de vergunninghouder de grote toename van het bezit van smartphones en tablets bij burgers en bedrijven een enorme stijging van het gebruik van mobiele diensten tot gevolg heeft en dat daarnaast veel maatschappelijke organisaties van de mobiele netwerken gebruik maken. Aldus worden met de plaatsing van de zendmast ook de belangen van de gebruikers gediend.
Verweerder heeft met betrekking tot de hoogte van de mast van belang kunnen achten dat de telecomaanbieders met een hogere mast, mede gelet op de hogere woonflats aan de Dollard, een adequater dekkend telecommunicatienetwerk tot hun beschikking krijgen. Daarnaast maakt een hogere zendmast sitesharing mogelijk, hetgeen wil zeggen dat meerdere telecomaanbieders van een en dezelfde mast gebruik kunnen maken en mede tot gevolg heeft dat met minder zendmasten kan worden volstaan.
Blijkens het bestreden besluit en de daarvan deel uitmakende stukken is niet gebleken van een onevenredige aantasting van de uitgangspunten zoals opgenomen in de groene agenda, zijnde een beleidsstuk over hoe met het groen in de gemeente wordt omgegaan. Zo behoeven voor de plaatsing van de mast geen bomen te worden gekapt, neemt de mast een beperkt grondoppervlak in beslag en wordt de mast zo dicht mogelijk bij andere niet-groene elementen, zoals een bushalte, geplaatst. Verweerder heeft de natuurlijke en landschappelijke waarden aldus in voldoende mate meegewogen. Evenmin is gebleken dat met de plaatsing van de mast de verkeersveiligheid op de Maaslaan in gevaar komt en dat de zendmast te dicht op de omringende woningen komt te staan.
Verder wil de rechtbank niet onopgemerkt laten dat de Welstandscommissie voorafgaand aan de vergunningverlening in de brief van 11 januari 2016 heeft geconcludeerd dat het plaatsen van een mast met randapparatuur en een hekwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, waarbij de commissie heeft getoetst aan de Wabo, de welstandscriteria gebied “Aa-landen” en de themagerichte criteria vergunningplichtige antenne-installaties in de welstandsnota 2012 Zwolle. De commissie heeft in zijn brief aangegeven dat de mast wordt omzoomd door hoge bomen, waardoor de impact op de omgeving zo veel mogelijk wordt beperkt. Door plaatsing dicht bij de Maaslaan en de bushalte ontstaat een concentratie van niet-parkelementen, waardoor het park het minst wordt aangetast. De commissie heeft ter overweging meegegeven om de mast met hekwerk op maaiveldniveau op te nemen in het groen door het aanbrengen van aanvullende beplanting.
Dat onvoldoende is gekeken naar de kenmerken van het bouwwerk in relatie tot de kenmerken van de omgeving, zoals door eiser betoogd, volgt de rechtbank dan ook niet. Zoals ter zitting van de zijde van verweerder is opgemerkt, is sprake geweest van een uitgebreid voortraject, waarna uiteindelijk de conclusie is getrokken dat in de onmiddellijke omgeving de gekozen locatie de beste is. Daarbij is ook rekening gehouden met de omstandigheid dat een goede dekkingsgraad van belang is voor een goed woonklimaat. Verder is nadrukkelijk meegewogen in welk gebied de mast komt te staan, waarbij is vermeld, dat de vergunde locatie de minste directe zichtlijnen heeft vanuit de oriëntatie van woningen in samenhang met zoveel mogelijk afstand van zoveel mogelijk woningen. Ook is aandacht besteed aan de afstanden van de mast tot andere functies, waarbij ter onderbouwing is gewezen op de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’, die in de ruimtelijke ordening wordt gebruikt om afstanden tussen (mogelijke) belastende activiteiten en woningen aan te geven. Ten slotte is verwoord, dat de invulling van de ruimtelijke ordening, zoals het toestaan van masten, verschilt per gemeente en dat verweerder zelf haar concrete besluiten ter zake neemt, binnen de kaders van wet- en regelgeving en na afweging van alle belangen.
8. De door eiser ter zitting genoemde overweging in de uitspraak van de Afdeling van
30 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM9633) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze overweging ziet niet op de vraag of er sprake is van een activiteit die niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar op een afweging in het kader van artikel 10, eerste lid, van het EVRM. Dit laat overigens onverlet, dat verweerder met de relevante kenmerken voldoende rekening heeft gehouden.
9. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dat bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met minder bezwaren. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Eiser heeft niet onderbouwd dat met een zendmast van 30 meter hoog in die zin een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald dat in het gebied voldoende dekking wordt verkregen.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom het verlenen van de omgevingsvergunning (ook) uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de algemene belangen bij plaatsing van een zendmast met een hoogte van bijna 40 meter zwaarder dienen te wegen dan de belangen van eiser. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van het bestemmingsplan kunnen afwijken en tot vergunningverlening kunnen overgaan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.