Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
- € 121,80, althans: € 48,24 (afhankelijk van de keuze tussen de Reisregeling binnenland en kosten openbaar vervoer) voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten, en
- € 2.452,97 voor de kosten van zijn raadsman.
- de naar aanleiding van het verzoekschrift door het Openbaar Ministerie op 4 maart 2016 gedateerde conclusie,
- de naar aanleiding van het verzoekschrift door de officier van justitie op 4 maart 2017 gedateerde schriftelijke reactie, en
- de ter terechtzitting door de raadsman overgelegde pleitnota.
2.De standpunten van verzoeker en de raadsman en de officier van justitie
3.De ontvankelijkheid
4.De beoordeling
gegrondverklaringvan het klaagschrift. De raadkamer van de rechtbank Overijssel heeft op 9 december 2015 het klaagschrift van verzoeker tegen het beslag
gedeeltelijkgegrond verklaard. Dat brengt volgens de raadkamer met zich mee dat alleen al om die reden verzoeker niet ontvankelijk verklaard moet worden in het verzoek tot schadevergoeding (vgl. Hoge Raad, 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191 en Hoge Raad 22 september 2015 ECLI:NL:HR:2015:2756 en de conclusie van AG Bleichrodt). In laatstgenoemd arrest, gewezen op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, overweegt de Hoge Raad onder meer: ‘De (…) in dit arrest besliste gevallen kenmerken zich hierdoor dat weliswaar de desbetreffende strafzaak niet is geëindigd met een niet-veroordelende einduitspraak in de zin van art. 348 en 350 Sv, maar desalniettemin aannemelijk is dat
geenaansprakelijkstelling door de strafrechter zal volgen. In dat type gevallen achtte de Hoge Raad het redelijk de toepasselijkheid van art. 591a, tweede lid, Sv niet uit te sluiten’.