ECLI:NL:RBOVE:2017:3311
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een IVA-uitkering door de werkgever na beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (verweerder) over de toekenning van een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) voor een werkneemster die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. De werkneemster had zich op 27 mei 2013 ziek gemeld met ernstige psychische klachten en was per 8 december 2016 overgegaan van een WGA-uitkering naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. De werkgever stelde dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het UWV had echter het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de werkgever.
Tijdens de zitting op 11 juli 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de werkgever werd vertegenwoordigd door haar arts-gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat er een meer dan geringe kans op verbetering van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster bestond. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts van het UWV niet voldoende had gemotiveerd waarom de werkneemster niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een deugdelijke beoordeling van de situatie van de werkneemster diende plaats te vinden. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de werkgever.