ECLI:NL:RBOVE:2017:3884

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
08/951113-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor hennepteelt, veroordeling voor nepwapenbezit

Op 6 oktober 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd verdacht van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit in Swifterbant, alsook van het voorhanden hebben van een nepwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van een getuige, die cruciaal waren voor de bewijsvoering, niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte had zich niet schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten 1 en 2, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 13 april 2014 een nepwapen, een aansteker in de vorm van een pistool, voorhanden had. Dit voorwerp viel onder de Wet wapens en munitie, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bezit van dit nepwapen. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 425,--, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/951113-13 (P)
Datum vonnis: 6 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 10 maart 2014 in Swifterbant, al dan niet samen met een of meer anderen, hennep heeft geteeld, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest;
feit 2:op 10 maart 2014 in Swifterbant, al dan niet samen met een of meer anderen, stroom heeft gestolen door middel van braak of verbreking;
feit 3:op 13 april 2014 in zijn woning in [woonplaats] een nepwapen, te weten een aansteker in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Swifterbant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 480, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 480, althans meer dan 200, hennepplanten en/of delen daarvan);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen op of omstreeks 10 maart 2014 te Swifterbant met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in pand aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 480, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 480, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks
10 maart 2014 te Swifterbant, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door die persoon/personen behulpzaam te zijn door het leveren van goederen voor de opbouw en/of inrichting van een hennepkwekerij en behulpzaam te zijn bij de opbouw en/of inrichting van een hennepkwekerij en/of het oogsten van de
hennepplanten;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Swifterbant, gemeente Dronten,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een pand aan de [adres 1] ) heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid stroom/elektricteit, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en/of (vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken);
3.
hij op of omstreeks 13 april 2014 te [woonplaats] (in een woning aan de [adres 2] ) (een) wapen(s) van catagorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool van het merk Beretta (zijnde een aansteker), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Primair is daartoe gesteld dat de verklaring van getuige [getuige] - welke verklaring in feite het enige directe bewijs is - op basis van het Vidgen-verweer van het bewijs dient te worden uitgesloten. Subsidiair is gesteld dat de verklaring van [getuige] onvoldoende betrouwbaar is. Er resteert vervolgens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat er zich in het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevinden om aan te nemen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ter toelichting overweegt de rechtbank het volgende. Het bewijs tegen verdachte steunt voornamelijk op de door [getuige] bij de politie - als verdachte - afgelegde verklaringen tegen verdachte en de medeverdachten. In zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1212, 2233.16) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat op grond van art. 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging heeft verzocht om [getuige] als getuige te laten horen door de rechter-commissaris. [getuige] heeft zich op 8 maart 2017 bij de rechter-commissaris beroepen op het hem toekomende verschoningsrecht nu hijzelf ook als verdachte in deze zaak is aangemerkt. In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539,NJ 2013/145 NbSr 2013/108).
Nu de betrokkenheid van de verdachte in beslissende mate op de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaringen is gebaseerd en zijn verklaringen in onvoldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en - voor zover er al sprake is van enig steunbewijs - dit steunbewijs geen betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen van [getuige] die door de verdachte zijn betwist, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder 1 en 2 vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal.
Voorts overweegt de rechtbank met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde nog dat voor zover al sprake zou kunnen zijn van medeplichtigheid, niet kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan op of omstreeks 10 maart 2014 schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zicht op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.5
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is verzocht dit feit af te splitsen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en dit feit te verwijzen naar de politierechter.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek tot afsplitsing afwijzen, nu dit niet in het belang van het onderzoek is.
De rechtbank acht zich op grond van het dossier voldoende voorgelicht. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 23 april 2014 is een aansteker in de vorm van een vuurwapen aangetroffen. In het dossier zijn foto’s van dit voorwerp aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat dit voorwerp een wapen in de categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie betreft. De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, nu verdachte heeft verklaard dat het een aansteker van zijn zoontje is die men een keer heeft achtergelaten in zijn schuur toen verdachte met zijn geheime zender aan het draaien was. Het was een feestje met oud en nieuw. Er was toen een hele groep bij hem. Volgens verdachte lijkt het wel echt.
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging de datum 13 april 2014 genoemd terwijl het wapen op 23 april 2014 is aangetroffen en inbeslaggenomen. Gelet op de verklaring van verdachte acht de rechtbank echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen ook al op 13 april 2014 voorhanden heeft gehad.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 13 april 2014 te [woonplaats] (in een woning aan de [adres 2] ) een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool van het merk Beretta (zijnde een aansteker), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 13 jo 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte, ter zake het onder 1 primair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde, te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ouderdom van de zaak, het tijdsverloop en de justitiële documentatie van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft schuldigverklaring zonder oplegging van straf bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte had een nabootsing van een vuurwapen voorhanden. Een dergelijk wapen kan gebruikt worden voor afdreiging en alleen al het tonen van een dergelijk wapen kan tot grote angst leiden bij diegenen die ermee geconfronteerd worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank heeft meegewogen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en stelt in dat verband het volgende vast. Op 23 april 2014 is verdachte gehoord. Op die datum heeft de vervolging van verdachte een aanvang genomen en is de redelijke termijn gaan lopen. Als uitgangspunt geldt dat het geding – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. De zaak heeft voor het eerst op een zitting gestaan op 6 september 2016. Op die zitting, alsmede op de zitting van 14 december 2016, is het onderzoek geschorst in verband met onderzoekswensen van verdachte en/of zijn medeverdachten. Gelet op de reden van het tijdsverloop tussen 6 september 2016 en het moment waarop dit vonnis wordt gewezen, acht de rechtbank het redelijk om voor de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn uit te gaan van de periode van 23 april 2014 tot 6 september 2016. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt derhalve een half jaar. Met deze overschrijding dient rekening te worden gehouden bij de strafoplegging. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door vermindering van de geldboete die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, in die zin dat de rechtbank daarop vijf procent in mindering zal brengen [1] , hetwelk resulteert in oplegging van een geldboete van € 425,--.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 425,--;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de geldboete niet voldoet, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
8 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingeval van hoger beroep is het verlofstelsel van toepassing (artikel 410a Sv).
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, van 2 juni 2014 (Cinzia Team). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 3
1.
Het proces-verbaal van 12 juni 2014 van [verbalisant] , pagina 1128, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de woning van verdachte [verdachte] , [woonplaats] , werd door mij, verbalisant, na zijn aanhouding op woensdag 23 april 2014 een categorie I wapen aangetroffen. Het betrof een nabootsing van een pistool dat qua vorm, afmetingen, kleur en gewicht een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand wapen, namelijk een pistool van het merk Beretta.
Het wapen is zeker voor afdreiging geschikt.
2.
Het proces-verbaal van expertise van [verbalisant] , team DRUWA, van 28 april 2014, pagina’s 1130 tot en met 1132, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het in beslaggenomen voorwerp is een nabootsing van een pistool, dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Beretta model 98 98 Billennium en soortgelijke modellen van dezelfde fabrikant.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid1, categorie I, onder 7 van de WWM, gelet op art 3 onder a van de RWM .
Overigens betreft het voorwerp een aansteker.
Op de rechterzijde van de loop van het voorwerp staat: “Pietro Beretta mod. 92FS AL 9 made in China M9-P Eretta”.
Op de linkerzijde van de loop van het voorwerp staat: “U.S.9mm -P Eretta WZ02010”.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 april 2014, pagina’s 1139 en 1140, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
O: Bij huiszoeking in jouw woning hebben wij een op een echt wapen gelijkend voorwerp
Aangetroffen.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Dat is een aansteker.
Hij lijkt inderdaad wel echt. Hij is van metaal en zwaar.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.