ECLI:NL:RBOVE:2018:552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
ak_17 _ 1739_tu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake terugvordering van bijstand en psychische gevolgen voor eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders als verweerder. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van eisers met ingang van 1 januari 2015, alsmede de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand over de maanden mei en november 2014. Verweerder heeft in totaal € 35.417,54 aan bijstand teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, met name vanwege de psychische problematiek van eiser 1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van het recht op bijstand voor de maanden mei en november 2014 niet in geschil is, maar dat de beroepsgrond van eisers over de dringende redenen om van terugvordering af te zien wel aan de orde is. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de bijschrijvingen en kasstortingen op de bankrekeningen van eisers terecht heeft aangemerkt als in aanmerking te nemen middelen. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat de intrekking van het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016 niet kan standhouden, omdat niet is gebleken dat eisers in die periode nog in aanmerking te nemen middelen hebben ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om een deskundige te benoemen die de psychische gevolgen van de terugvordering op eiser 1 zal onderzoeken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eisers] , wonende te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: mr. P. Gerritsen,
en

het college van burgemeester en wethouders, verweerder,

gemachtigde: S. ten Kate.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers voor de maanden mei 2014 en november 2014 herzien en van hen voor deze maanden alsmede de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2016 een bedrag van in totaal € 35.417,54 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 3 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1, Eisers ontvingen sinds 3 maart 2014 bijstand in de noodzakelijke kosten van bestaan, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een gezin. Tijdens een herbeoordeling van de rechtmatigheid van deze uitkering, eind 2015 en begin 2016, heeft verweerder geconstateerd dat op verschillende bankrekeningen van eisers bijschrijvingen en kasstortingen hadden plaatsgevonden. De bijschrijvingen waren afkomstig van Leovegas dan wel LEO Pay LTD, een gokwebsite (hierna te noemen: Leovegas), en [naam] , de vader van [eiser 1] . Naar aanleiding hiervan heeft verweerder nader onderzoek verricht naar het recht op bijstand van eisers en hen gevraagd om afschriften van al hun bankrekeningen in te dienen. Daarnaast heeft de rapporteur op 5 juli 2016 telefonisch gesproken met [eiser 1] en hebben [eiser 1] en [naam] verklaringen over de bijschrijvingen afgelegd.
Zijn bevindingen heeft de rapporteur neergelegd in de Rapportage Handhaving van
13 oktober 2016. Daarin concludeert de rapporteur dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden, doordat zij in de periode van januari 2015 tot en met mei 2016 structureel inkomsten hebben ontvangen ter hoogte van in totaal € 38.700,- die zij ten onrechte niet bij verweerder hebben gemeld. Als gevolg hiervan dient volgens de rapporteur met toepassing van artikel 45, tweede lid, van de PW het recht op bijstand van eisers met ingang van 1 januari 2015 te worden ingetrokken. Daarnaast dienen volgens de rapporteur
de bedragen die eisers in mei 2014 en november 2014 hebben ontvangen alsnog als inkomsten te worden gekort op hun bijstand voor deze maanden. Op basis van de Rapportage Handhaving heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Op 6 december 2016 hebben eisers een nieuwe aanvraag om bijstand op grond van de PW bij verweerder ingediend. Bij besluit van 1 februari 2017 heeft verweerder met ingang van
2 december 2016 aan hen opnieuw bijstand naar de norm voor een gezin toegekend.
2. Eisers hebben in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte is voorbijgegaan aan hun stelling dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Deze dringende redenen zijn met name de gevolgen die de bestreden besluitvorming heeft op de psychische problematiek van [eiser 1] . Ter onderbouwing hiervan hebben eisers verwezen naar de medische stukken uit het dossier en de door hen in bezwaar overgelegde verklaring van psychiater/psychotherapeut G. Schuthof (hierna te noemen: Schuthof) van 21 februari 2017. Daarnaast zijn zij, kort samengevat, van mening dat de opbrengsten van Leovegas niet aan hen kunnen worden toegerekend, omdat niet zij, maar [naam] van deze goksite gebruik maakte en zij het grootste gedeelte van de opbrengsten ook aan hem afgaven. Bovendien heeft verweerder niet aangetoond dat gedurende de gehele periode van 1 januari 2015 tot en met 30 november 2016 sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, omdat na 23 mei 2016 geen enkele bijschrijving meer heeft plaatsgevonden. Verder had verweerder al vóór januari 2016 de beschikking over een substantieel deel van de bankafschriften waaruit de bijschrijvingen bleken. Mede gelet op de overige door hen verstrekte informatie, volgt hieruit volgens eisers dat vanaf
januari 2016 niet langer kan worden gesproken van schending van de inlichtingenverplichting. Eisers zijn voorts van mening dat verweerder in dit geval artikel 45, tweede lid, van de PW ten onrechte dan wel onjuist heeft toegepast. Ten slotte hebben zij aangevoerd dat verweerder de gift van € 3.000,- van [naam] niet als in aanmerking te nemen middelen had mogen opvatten, omdat deze gift specifiek was bestemd voor de borstvergroting van
[eiser 2] (hierna: [eiser 2] ). Volgens eisers dient een dergelijke gift vanuit het oogpunt van bijstandverlening verantwoord te worden geacht.
3. Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4. Het is vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand oplevert indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Indien na de schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandverlenend orgaan gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben.
5. Verder is het, mede gelet op het aanvullende karakter van de PW, vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel moeten worden beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen niet als verantwoorde giften in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de PW kunnen worden aangemerkt, een terugkerend of periodiek karakter hebben en kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:76.
6. De rechtbank stelt op basis van de beroepsgronden van eisers en het verhandelde ter zitting allereerst vast dat de herziening van hun recht op bijstand voor de maanden mei 2014 en november 2014 niet in geschil is. Wel ziet de beroepsgrond dat verweerder vanwege dringende redenen had moeten afzien van terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand tevens op de voor deze maanden verstrekte bijstand.
7. Gelet op de onder 4 genoemde jurisprudentie, heeft verweerder de bijschrijvingen en kasstortingen op de bankrekeningen van eisers terecht beschouwd als in het kader van de bijstandsverlening in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW. Eisers hebben deze middelen ontvangen, zodat deze aan hen dienen te worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij deze middelen in ontvangst hebben genomen voor en het grootste deel daarvan hebben afgedragen aan [naam] . Eisers hebben niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt dat zij de ontvangen bedragen niet feitelijk hebben kunnen aanwenden om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder de ontvangen middelen ten onrechte heeft aangemerkt als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Naar het oordeel van de rechtbank kan namelijk niet worden gezegd dat de middelen een terugkerend of periodiek karakter hebben.
8. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de schenking van [naam] van
€ 3.000,-, specifiek bestemd voor de borstvergroting van [eiser 2] , dient te worden aangemerkt als een verantwoorde gift in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de PW. Reeds vanwege de hoogte van dit bedrag kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat deze gift, als aanvulling op de bijstandsuitkering, verantwoord is.
9. Gelet op de beroepsgronden, is niet in geschil dat eisers de ontvangen middelen in ieder geval niet voor januari 2016 bij verweerder hebben gemeld. De rechtbank volgt eisers echter evenmin in hun stelling dat na januari 2016 geen sprake meer is van schending van de inlichtingenverplichting. Uit de stukken blijkt dat eisers ook na 1 januari 2016 nog middelen van Leovegas hebben ontvangen. Deze middelen hebben zij niet direct bij verweerder gemeld, maar pas met het indienen van de bankafschriften – waar verweerder zelf om had verzocht – aan hem doorgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat eisers met het op verzoek van verweerder indienen van bankafschriften voor wat betreft de na 1 januari 2016 ontvangen middelen hebben voldaan aan de inlichtingenverplichting uit artikel 17, eerste lid, van de PW. Deze beroepsgrond van eisers slaagt dus evenmin.
10. Artikel 45, eerste lid, eerste volzin, bepaalt dat de bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan verweerder op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW besluiten om de bijstand over een andere periode dan per maand vast te stellen of te betalen. Artikel 18, eerste lid, van de PW bepaalt dat verweerder de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dient af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat artikel 45, tweede lid, van de PW in dit geval kan worden toegepast, omdat de door eisers in de periode van januari 2015 tot en met mei 2016 ontvangen bedragen qua hoogte en frequentie sterk wisselen en verweerder bovendien pas achteraf van deze bedragen op de hoogte is geraakt.
Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat het totaal van de in de periode van
januari 2015 tot en met november 2016 door eisers ontvangen bedragen, € 38.700,-, dusdanig hoog is, dat zij daarmee in deze gehele periode de kosten van bestaan hebben moeten kunnen bestrijden. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van het recht op bijstand voor het jaar 2016 ook de in 2015 ontvangen bedragen moeten worden betrokken alsmede de vraag wat er met deze bedragen is gebeurd. Volgens verweerder hebben eisers hierover onvoldoende duidelijkheid verschaft. Gezien de hoogte van de ontvangen bedragen, acht verweerder het redelijk dat voor de gehele periode van
januari 2015 tot en met november 2016 het recht op bijstand van eisers is ingetrokken.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vanwege de omvang en de sterk wisselende hoogten van de bijschrijvingen en kasstortingen per maand in dit geval toepassing heeft kunnen geven aan artikel 45, tweede lid, van de PW. Nu verweerder als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting door eisers pas ná mei 2016 op de hoogte is geraakt van de precieze hoogte van de door eisers ontvangen bedragen, valt niet in te zien waarom verweerder dit artikellid niet achteraf zou mogen toepassen bij de vaststelling van het recht op bijstand van eisers voor de periode vanaf januari 2015. Deze handelwijze van verweerder is op zichzelf niet onredelijk, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3798.
13. Uit de stukken blijkt echter, en niet in geschil is, dat eisers na 23 mei 2016 geen bijschrijving of kasstorting van Leovegas of [naam] meer hebben ontvangen. Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat eisers na mei 2016 overige in aanmerking te nemen middelen hebben ontvangen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de maanden ná mei 2016 niet bij de toepassing van artikel 45, tweede lid, van de PW mogen worden betrokken. Ook kan de intrekking van het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016 geen stand houden. Zie in dit verband ook de uitspraak van de CRvB van 23 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3202, rechtsoverweging 4.6.
14. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder het recht op bijstand van eisers voor de periode van januari 2015 tot en met mei 2016 terecht heeft ingetrokken, maar dat het beroep gegrond is voor zover dat is gericht tegen de intrekking van het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016, nu niet is gebleken dat eisers in die periode nog in aanmerking te nemen middelen hebben ontvangen.
Dit betekent dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover de intrekking van het recht op bijstand voor de periode van juni 2016 tot en met november 2016 daarin is gehandhaafd en dat het primaire besluit I voor deze periode dient te worden herroepen.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 14 juni 2016 heeft besloten om de uitkering van eisers met ingang van 10 juni 2016 tijdelijk stop te zetten, omdat eisers niet alle gevraagde gegevens hadden ingeleverd. In het primaire besluit I heeft verweerder echter gesteld dat eisers tot en met 31 oktober 2016 ten onrechte uitkering hebben ontvangen.
Uit het primaire besluit II blijkt dat in 2016 aan eisers in totaal € 13.572,46 aan bijstand is verleend. De rechtbank zal verweerder op dit punt in het te heropenen onderzoek om nadere inlichtingen vragen.
16. De rechtbank overweegt voorts dat dringende redenen om van terugvordering af te zien volgens vaste rechtspraak slechts kunnen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor de betrokkenen. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017: 3773. Onder meer in de uitspraak van 26 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5399, oordeelde de CRvB dat terugvordering in verband met dringende redenen achterwege dient te worden gelaten, indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft.
17. Eisers hebben ter zitting gesteld dat de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand onaanvaardbare sociale gevolgen heeft, omdat de psychische problematiek van
[eiser 1] door deze terugvordering dusdanig verslechtert dat hij een gevaar voor zichzelf en zijn gezin wordt. In de brief van 21 februari 2017 heeft Schuthof onder meer verklaard dat
[eiser 1] is gediagnosticeerd met een autisme spectrum stoornis, recidiverende depressie en een vermoeden op PTSS. Volgens Schuthof had de geldkwestie met de gemeente tot gevolg dat [eiser 1] in twee weken zeven kilogram afviel, niet meer sliep en suïcideplannen had. Middels een forse inzet van antipsychotica, antidepressiva en hypnotica zijn de depressie en suïcidegedachtes milder geworden, maar wel schijnt een onuitwisbaar trauma te zijn ontstaan ten aanzien van door de maatschappij aangedaan onrecht. [eiser 1] is invoelbaar verontwaardigd, omdat hij claimt geen enkel gewin te hebben gehad behalve een tijdverdrijf in zijn eenzame en beperkte bestaan, aldus Schuthof. Verder heeft Schuthof verklaard dat op 2 december 2015 ook een dergelijk incident heeft plaatsgevonden, nadat [eiser 1] van de gemeente bericht had gekregen dat zijn uitkering zou worden gestopt. [eiser 1] is daarop ‘uit zijn dak gegaan’ en heeft huisraad stukgemaakt. Sindsdien neemt hij bij een risico-situatie als noodgreep Seroquel 200, waardoor hij fors wordt gesedeerd. Schuthof stelt dat er gevaar voor verdere verslechtering van het stemmingsbeeld bestaat met ernstig verhoogde kans op suïcide, maar ook met verhoogde kans op geweldsescalatie. Volgens Schuthof kan het gezin de gemeentelijke sanctie absoluut niet ophoesten en zal het volledig teloorgaan indien de geldelijke sanctie niet wordt ingetrokken.
18. De rechtbank overweegt allereerst dat de gestelde omstandigheid dat eisers het teruggevorderde bedrag niet kunnen terugbetalen, niet tot het oordeel leidt dat verweerder van terugvordering had moeten afzien. Bij terugvordering worden de aflossingsbedragen zo vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank is echter wel van oordeel dat eisers met de verklaring van Schuthof een begin van bewijs hebben geleverd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale gevolgen voor hen kan hebben. De rechtbank is echter nog niet overtuigd dat dit daadwerkelijk het geval is en is van oordeel dat op dit punt nader onderzoek dient te worden verricht. De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om een onafhankelijke deskundige te kunnen benoemen die nader onderzoek zal verrichten naar de mogelijke gevolgen van de terugvordering van de ten onrechte aan eisers verstrekte bijstand op de psychische problematiek van [eiser 1] . Nadat een deskundige is benoemd krijgen partijen nader bericht over het verdere verloop van deze procedure.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij ook over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.