ECLI:NL:RBOVE:2019:1169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
ak_18 _ 1517
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte en indeling in afvalwatercoëfficiënt klasse

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een beroep van eiseres, een visverwerkend bedrijf, tegen een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het belastingjaar 2015. De heffingsambtenaar had eiseres een aanslag opgelegd van € 19.290,80, gebaseerd op een afvalwateronderzoek dat was uitgevoerd om de vervuilingswaarde van het ingenomen water te bepalen. Eiseres was het niet eens met de indeling in klasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten en stelde dat zij in klasse 10 ingedeeld diende te worden, wat zou leiden tot een lagere aanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht had vastgesteld op basis van de resultaten van het afvalwateronderzoek, dat volgens de geldende regelgeving was uitgevoerd. Eiseres voerde aan dat het onderzoek niet voldeed aan de vereisten, maar de rechtbank oordeelde dat de gekozen methoden voor meting en bemonstering in overeenstemming waren met de relevante regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de aanslag en de indeling in klasse 11 terecht waren en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 18/1517
uitspraak van de meervoudige belastingkamer in het geschil tussen
[eiseres] VOF,
gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Bij beschikking van 30 april 2017 heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2015 een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 19.290,80.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2018 heeft verweerder het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde aanslag met € 104,40 verminderd.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is op 22 januari 2019 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vliegenthart en
H.J. Vossebeld.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2.De feiten

Eiseres exploiteert op het adres [adres] in Urk een visverwerkend bedrijf waarin in opdracht voor derden voornamelijk platvis wordt schoongemaakt en gefileerd. Van 5 tot en met 20 november 2014 heeft verweerder bij eiseres ambtshalve een afvalwateronderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit) uitgevoerd om de juistheid van de tot dan toe gehanteerde afvalwatercoëfficiënt voor de zuurstofbindende en overige stoffen te controleren. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder voor het bedrijf van eiseres een afvalwatercoëfficiënt berekend van 0,0896 vervuilingseenheden (v.e.) per m³ ingenomen water en haar ingedeeld in klasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet (hierna: de tabel afvalwatercoëfficiënten).
Per brief van 19 november 2015 heeft verweerder dit aan eiseres meegedeeld.
Op basis van onder meer de bij klasse 11 behorende afvalwatercoëfficiënt (0,088 v.e. per m³ ingenomen water) en de door eiseres opgegeven hoeveelheid ingenomen water heeft verweerder vervolgens de definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor 2015 berekend op € 19.290,80. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde aanslag iets verminderd, omdat bij de vaststelling daarvan was uitgegaan van een te hoge vervuilingswaarde van het afgevoerde arseen. In het bestreden besluit is de vervuilingswaarde van het afgevoerde arseen vastgesteld op 12,37 v.e.. Eiseres heeft in beroep verklaard zich bij deze vervuilingswaarde neer te leggen.

3.Het geschil

In geschil is de hoogte van de aan eiseres voor het jaar 2015 opgelegde definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte. Daarbij is met name in geschil of verweerder eiseres terecht heeft ingedeeld in klasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
Eiseres is van mening dat zij op grond van artikel 2 van het Besluit dient te worden ingedeeld in klasse 10 van de tabel, zodat bij de berekening van de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte een afvalwatercoëfficiënt van 0,056 v.e. per m³ ingenomen water moet worden gehanteerd. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat het door verweerder uitgevoerde afvalwateronderzoek geen grondslag kan bieden voor het indelen van haar bedrijf in klasse 11, omdat dit onderzoek om meerdere redenen niet aan de bij en krachtens het Besluit gestelde voorschriften voldoet. Allereerst is tijdens het onderzoek de hoeveelheid bedrijfsafvalwater van eiseres niet door middel van meting vastgesteld, maar op basis van aannamen en daarop voortbouwende berekeningen. Ten tweede is de monstername van het bedrijfsafvalwater niet debietproportioneel, maar tijdproportioneel uitgevoerd. Ten derde is bij eiseres geen sprake van een constante afvoer van bedrijfsafvalwater als bedoeld in de NEN 6600-1, omdat deze tijdens de opstart en uitvoering van de productie, de pauzes en de eindschoonmaak fluctueert.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de hoogte van de aan eiseres opgelegde aanslag in de uitspraak op bezwaar juist is vastgesteld. In dit kader heeft hij onder meer aangevoerd dat de omvang van de controleput op het bedrijf van eiseres te klein is om volumeproportioneel onderzoek te kunnen doen zonder het risico te lopen dat de waterhuishouding in gevaar komt. Om die reden is in dit geval voor een tijdproportioneel afvalwateronderzoek gekozen. Dit is volgens verweerder niet in strijd met de bij en krachtens het Besluit gestelde voorschriften. Verweerder is van mening dat eiseres op basis van het uitgevoerde afvalwateronderzoek terecht is ingedeeld in klasse 11 van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4.Beoordeling van het geschil

Relevante regelgeving
Artikel 4, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat, in afwijking van de artikelen 2 en 3,
de vervuilingswaarde per m³ ingenomen water door de heffingplichtige op zijn kosten op aanvraag dan wel ambtshalve door de inspecteur op kosten van de betrokken beheerder kan worden bepaald aan de hand van monsterneming en analyse overeenkomstig het derde lid, onderscheidenlijk aan de hand van meting, bemonstering en analyse overeenkomstig het vierde lid.
Artikel 4, vierde lid, aanhef en onder a, van het Besluit bepaalt dat bij een geschatte vervuilingswaarde van 100 v.e. of meer in een aantal voor het heffingsjaar representatieve weken meting, bemonstering en analyse over de daarin gelegen etmalen plaatsvindt.
Artikel 122g, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat het aantal v.e. wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Waterschapsbesluit.
Artikel 6.12, eerste lid, van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 122g van de Waterschapswet, geschieden door de heffingplichtige gedurende elk etmaal van het kalenderjaar overeenkomstig de door het algemeen bestuur bij belastingverordening gegeven nadere regels.
Deze belastingverordening is in dit geval de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Zuiderzeeland 2014 (hierna: de Verordening 2014).
Artikel 8, eerste lid, van de Verordening 2014 bepaalt dat het aantal v.e. van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
Paragraaf 2 van Bijlage I van de Verordening 2014 luidt als volgt:
‘De meting betreft het debiet. Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten. In de plaats van de meting in de afvalwaterstroom kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. In het laatstbedoelde geval mag de per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater niet groter zijn dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.’
In paragraaf 3.1 van Bijlage I van de Verordening 2014 is bepaald dat bemonstering geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1.
In paragraaf 7.2 van NEN 6600-1 is bepaald dat alleen indien het debiet constant is, tijdgestuurde monsterneming in aanmerking komt.
Overwegingen rechtbank
Niet in geschil is dat verweerder het debiet heeft bepaald op basis van meting in het watertoevoersysteem van eiseres en dat bemonstering heeft plaatsgevonden op basis van tijdgestuurde monstername.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de uitkomsten van het uitgevoerde afvalwateronderzoek niet aan de bestreden uitspraak op bezwaar ten grondslag had mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven regelgeving, en met name uit de genoemde bepalingen uit de Verordening 2014, dat bepaling van het debiet op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem is toegestaan, indien de per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater niet groter is dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water. Niet in geschil is dat aan deze voorwaarde is voldaan.
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat hetgeen in de Verordening 2014 is bepaald over de vaststelling van het debiet in strijd is met het Besluit, zijnde hogere regelgeving.
De rechtbank volgt eiseres hier niet in. In het Besluit is niet een definitie van het begrip ‘meten’ opgenomen en ook blijkt daar niet uit dat het bepalen van de hoeveelheid bedrijfsafvalwater niet mag plaatsvinden op basis van metingen in het watertoevoersysteem. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het afvalwateronderzoek heeft mogen uitvoeren conform het bepaalde in paragraaf 2 van Bijlage I van de Verordening 2014.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een constant debiet heeft verweerder erop gewezen dat in paragraaf 7.1 van de NEN 6600-1 onderscheid wordt gemaakt tussen batchgewijze lozing en continue lozing. Omdat bij eiseres geen sprake is van batchgewijze lozingen, moeten de lozingen dan wel het debiet volgens verweerder worden aangemerkt als constant in de zin van de NEN 6600-1. Dat het debiet niet op elk moment hetzelfde is, maakt dit niet anders, omdat dit zich volgens verweerder zelden tot nooit bij een bedrijf zal voordoen.
De rechtbank volgt verweerder in zijn uitleg van de NEN 6600-1 op dit punt. Eiseres heeft ter zitting erkend dat bij haar geen sprake is van batchgewijze lozing. Verder acht de rechtbank het op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat bij eiseres sprake is van een constante waterstroom, met dien verstande dat het waterverbruik niet op elk moment exact hetzelfde is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit terecht aangemerkt als een constant debiet in de zin van de NEN 6600-1, zodat tijdproportionele monsterneming bij eiseres mogelijk is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij eiseres niet volgt in haar stelling dat gedurende de middagpauze van 13:00 uur tot
14:00 in het geheel geen afvalwater wordt afgevoerd. Eiseres heeft dit niet aangetoond en het komt niet overeen met hetgeen zij in een eerdere beroepsprocedure, die met zaaknummer AWB 11/977, heeft verklaard.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de berekening die ten grondslag ligt aan de beschikking van 30 april 2017 de hoeveelheid geloosd afvalwater heeft berekend door op de hoeveelheid ingenomen leidingwater de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater in mindering te brengen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder deze berekening in de uitspraak op bezwaar uitgebreid door daarin ook het ijs en water dat via tubs met filet wordt afgevoerd en het ijs dat bij het bedrijf van eiseres binnenkomt op te nemen. Wat verder ook van deze berekening zij, ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de hoeveelheid water die via tubs is afgevoerd niet dusdanig is dat dit op zichzelf bezien zou kunnen leiden tot indeling van eiseres in klasse 10 van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Voor zover eiseres de berekening van de hoeveelheid bedrijfsafvalwater op dit punt in beroep heeft bestreden, slaagt deze beroepsgrond reeds hierom niet.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep meerdere keren gewezen op het arrest van
de Hoge Raad van 29 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2658. Dat arrest heeft echter betrekking op een afvalwateronderzoek waarbij van één van de twee bedrijfsruimtes noch de ingaande, noch de uitgaande waterstroom was gemeten. In die zaak was de uitgaande waterstroom op basis van aannamen en daarop voortbouwende berekeningen gebaseerd. Bovendien was het tijdproportioneel bemonsteren van de afvalwaterstroom afkomstig van die bedrijfsruimte in strijd met de voor dat geval geldende belastingverordening. Op deze twee punten verschilt de zaak waar het arrest van de Hoge Raad op ziet van het onderhavige geschil. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad evenmin tot het oordeel kan leiden dat verweerder het uitgevoerde afvalwateronderzoek niet aan de aan eiseres opgelegde aanslag ten grondslag heeft mogen leggen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden uitspraak op bezwaar in stand kan blijven. Hetgeen eiseres voor het overige in beroep heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
Het beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. J.F.M.J. Bouwman en
mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.