In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers [A] en [B] (hierna: [A] c.s.) verzet aangetekend tegen een eerder vonnis van 6 maart 2017, waarin gedaagde [X] was veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst voor een woning en tot betaling van een contractuele boete van € 67.500,00. De koopovereenkomst was op 31 oktober 2016 gesloten voor een woning in [plaats 1] met een koopsom van € 675.000,00. De levering van de woning heeft echter nooit plaatsgevonden, omdat [X] niet is verschenen op de afgesproken datum. In het vonnis van 6 maart 2017 werd [X] opgedragen om binnen 30 dagen na betekening van dat vonnis aan de koopovereenkomst uitvoering te geven, met een dwangsom voor elke dag dat zij in gebreke bleef.
In het verzet heeft [X] aangevoerd dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het vonnis van 6 maart 2017 en dat zij financieel niet in staat is om de koopovereenkomst na te komen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzet tijdig was ingesteld en dat [X] niet in persoon was betekend. De rechter heeft vervolgens de financiële situatie van [X] in overweging genomen en geoordeeld dat het gebod om de koopovereenkomst na te komen niet langer gehandhaafd kon worden.
Wat betreft de contractuele boete heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat deze boete onredelijk bezwarend was, gezien de omstandigheden van het geval. De rechter heeft de boete gematigd tot € 33.750,00, omdat de oorspronkelijke boete in verhouding tot de schade die [A] c.s. had geleden buitensporig was. Het vonnis van 6 maart 2017 werd gedeeltelijk vernietigd, maar de boete werd wel toegewezen, zij het in gematigde vorm. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.