ECLI:NL:RBOVE:2019:4495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
6291050 \ CV EXPL 17-3030
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kamer voor handelszaken

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 19 november 2019 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen HEWI BEHEER B.V. (hierna: Beheer) en HEWI SLANGEN B.V. (hierna: Slangen). Beheer, vertegenwoordigd door mr. R.F. Kötter, vorderde betaling van € 25.000,- van Slangen, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten, voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. De kantonrechter, mr. K.J. Haarhuis, constateerde dat de vordering van Beheer na wijziging van eis was gedaald tot dit bedrag, maar dat de oorspronkelijke rechtstitel het bedrag van € 25.000,- overschreed en door Slangen werd betwist. Hierdoor kwam de kantonrechter tot de conclusie dat de zaak niet meer onder zijn absolute bevoegdheid viel, aangezien de vordering het bedrag van € 25.000,- overschreed en de rechtstitel betwist werd. De kantonrechter heeft daarom besloten om de zaak te verwijzen naar de kamer voor handelszaken van de rechtbank. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over dit voornemen tot verwijzing. De rolzitting voor deze verwijzing is vastgesteld op 17 december 2019. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 19 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 6291050 \ CV EXPL 17-3030
Vonnis van 19 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI BEHEER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
eisende partij, hierna te noemen: Beheer,
gemachtigde: mr. R.F. Kötter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI SLANGEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
gedaagde partij, hierna te noemen: Slangen,
gemachtigde: mr. W.B. Brusse.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 12 februari 2019. Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het proces verbaal van getuigenverhoor van 22 maart 2019;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 juli 2019;
- de conclusie na enquête van de zijde van Slangen;
- de conclusie na enquête tevens houdende akte wijziging/vermindering van eis van de zijde van Beheer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. In verband met het vertrek van mr. Rozeboom uit de sector kanton/handel van deze rechtbank, wordt dit vonnis gewezen door mr. Haarhuis.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering van Beheer na de eerste wijziging van eis circa € 57.000,- beliep. Bij haar laatste processtuk heeft Beheer haar eis weer gewijzigd. Zij vordert nu veroordeling van Slangen tot betaling van € 25.000,- ter zake van de rente over de geldlening, inclusief de handelsrente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, onder handhaving van hetgeen in het petitum van de dagvaarding onder II tot en met IV is gevorderd. Beheer heeft hierbij opgemerkt dat zij uitdrukkelijk niet geacht wil worden om daarmee afstand te hebben gedaan van haar rechten op rentetermijnen boven het bedrag van € 25.000,- die verschuldigd zijn of in de toekomst verschuldigd zullen worden.
2.2.
Op grond van artikel 93, aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter bevoegd in zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,-, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist.
De door Beheer gestelde rechtstitel (geldleningsovereenkomst) gaat het bedrag ad € 25.000,- te boven en die rechtstitel wordt door Slangen betwist. Met haar toevoeging als in de laatste zin van 2.1. vermeld, geeft Beheer er blijk van dat zij haar vordering niet uitdrukkelijk tot het bedrag van € 25.000,- beperkt. Gelet hierop is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de zaak niet meer tot zijn absolute bevoegdheid behoort en is hij voornemens om de zaak ex artikel 71, eerste lid Rv te verwijzen naar de kamer voor handelszaken van deze rechtbank. Nu zulks gevolgen heeft, onder meer voor het griffierecht, en een verwijzing nog niet met partijen besproken is, zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het voornemen tot verwijzing.
2.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om de zaak te verwijzen naar de kamer voor handelszaken van deze rechtbank;
3.2.
verwijst de zaak daarvoor naar de rolzitting van 17 december 2019;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.