6.2.Ten aanzien van de waarnemingen door de twee verbalisanten, neergelegd in processen-verbaal, heeft eiser aangevoerd dat politieagenten niet onfeilbaar zijn. De door deze personen geconstateerde uiterlijke kenmerken, zoals onrustig gedrag en beweeglijkheid, zijn veroorzaakt door de bij eiser ontstane spanning omdat hij was staande gehouden voor te hard rijden. Deze schok was des te groter omdat eiser niet besefte dat hij te hard reed. Verweerder had niet zonder meer mogen afgaan op de duiding van deze kenmerken door de twee verbalisanten, mede gelet op de specifieke omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beziend. Verder is eiser sowieso beweeglijk.
7. Verder stelt eiser dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen voor hem. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader in Hellendoorn en voor het volgen van een opleiding vanaf januari 2020.
Beoordeling van de beroepsgronden
8. Het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid in de bij de Regeling bepaalde gevallen is een verplichting voor verweerder indien een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 wordt gedaan, en vloeit voort uit het in dat artikel vermelde vermoeden dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorrijtuig. In dit geval is het vermoeden van ongeschiktheid, overeenkomstig artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling gebaseerd op het feit dat eiser een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, in dit geval cannabis.
Verweerder heeft het onder invloed zijn van cocaïne niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd, mede omdat deze stof niet is aangetoond bij het bloedonderzoek. Wat eiser hierover heeft opgemerkt in zijn beroepschrift, behoeft daarom geen bespreking.
9. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1386, overwogen dat de bevoegdheid tot het vorderen van een onderzoek naar de geschiktheid verweerder reeds toekomt indien aannemelijk is dat iemand bij zijn staandehouding of aanhouding onder invloed van drogerende stoffen was. Niet is vereist dat is vastgesteld dat betrokkene daadwerkelijk onder invloed was van drogerende middelen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991, volgt dat de feiten waarop het vermoeden van ongeschiktheid is gebaseerd, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend bewezen hoeven te worden. Verder volgt uit vaste jurisprudentie dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de omstandigheden in de op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met de waarneming van verbalisanten over de uiterlijke kenmerken van eiser, de eigen verklaring van eiser over de frequentie van het roken van joints alsmede de uitslag van het bloedonderzoek door Eurofins, aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij zijn aanhouding onder invloed van drogerende stoffen (meer specifiek: cannabis) was.
Dat de geconstateerde uiterlijke kenmerken zijn veroorzaakt door extreme spanning bij eiser vanwege de staandehouding en dat de verbalisanten dat niet hebben onderkend, vermag de rechtbank niet in te zien. In dit kader overweegt de rechtbank dat verbalisanten vanwege hun ervaring in staat zijn om het verschil te zien tussen uiterlijke kenmerken, veroorzaakt door spanning/stress en uiterlijke kenmerken, veroorzaakt door het gebruik van drugs. Verder overweegt de rechtbank dat de door partijen beschreven situatie, te weten een staandehouding vanwege te hard rijden, niet dermate bijzonder is dat dit extreme spanning en stress oproept.
Eiser heeft geen resultaten van een tegenonderzoek overgelegd die doen twijfelen aan de onderzoeksresultaten van Eurofins. De verwijzing door eiser naar standpunten van medewerkers van het Trimbosinstituut, neergelegd in door eiser aangehaalde NOS-artikelen, is onvoldoende, reeds omdat dit enkel algemene informatie betreft. Voor dit oordeel zoekt de rechtbank aansluiting bij het oordeel van de Afdeling hieromtrent, neergelegd in haar uitspraak van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:49. Dat uit de onderzoeksresultaten van Eurofins niet volgt in hoeverre eiser onder invloed van drogerende stoffen was, wat daar ook van zij, doet niet af aan de conclusie van Eurofins nu niet is vereist dat is vastgesteld dat eiser daadwerkelijk onder invloed was van drogerende middelen. Het vermoeden hiertoe is immers voldoende voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid. Dit onderzoek zal vervolgens moeten uitwijzen of dit vermoeden al dan niet terecht is. 11. Gelet op het vorenstaande is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat eiser onder invloed van drogerende stoffen als bestuurder van een voertuig is opgetreden.
12. Artikel 131, eerste en tweede lid, en artikel 133, eerste lid, van de Wvw 1994 alsmede artikel 23, eerste lid, (en artikelen 5 en 6) van de Regeling, zijn dwingend geformuleerd en bevatten dan ook dwingend recht. Dit betekent dat, indien een in deze artikelen beschreven situatie zich voordoet, verweerder gehouden is de daarbij behorende maatregel op te leggen. Verweerder is niet bevoegd om persoonlijke belangen mee te wegen bij zijn besluitvorming.
13. Verweerder was daarom gehouden om aan eiser een geschiktheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.