In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 9 december 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van verzoeker, ingediend op 29 oktober 2020, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift betreft de teruggave van inbeslaggenomen kleding en schoeisel, die op 20 maart 2019 onder klager in beslag zijn genomen. De raadsman, mr. A.J.M. Bommer, heeft verzocht om teruggave van de goederen, aangezien het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven dat er geen strafvorderlijk belang meer is om het beslag te handhaven. Ondanks deze mededeling heeft de feitelijke teruggave tot op heden niet plaatsgevonden, wat aanleiding gaf tot het indienen van het klaagschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 16 januari 2020 door de officier van justitie is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dit betekent dat er vanaf dat moment geen strafvorderlijk belang meer was voor het handhaven van het beslag. De officier van justitie heeft op 5 november 2020 bevestigd dat het beslag kan worden teruggegeven aan de beslagene. De raadsman heeft echter besloten het klaagschrift niet in te trekken, omdat hij zijn werkzaamheden op betalende basis verricht en hoopt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand via een procedure op grond van artikel 530 Sv.
De raadkamer heeft geconcludeerd dat klager niet ontvankelijk is in zijn klaagschrift, omdat het beslag de iure en de facto is geëindigd. De rechtbank heeft opgemerkt dat de raadsman's volharding in het klaagschrift, ondanks de toezegging van het OM om de goederen terug te geven, opmerkelijk is en lijkt te zijn ingegeven door een financieel belang. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard, en heeft de beschikking op 9 december 2020 openbaar uitgesproken.