ECLI:NL:RBOVE:2021:1161
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de taaleis in de bijstand en de rechtsgeldigheid daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser, geboren in Turkije en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, werd aangemeld voor een taaltoets. De rechtbank moest beoordelen of de verplichting om deze toets af te leggen in strijd was met de Grondwet en Europees recht. De rechtbank oordeelde dat de taaleis niet in strijd is met artikel 1 van de Grondwet, omdat de wet in formele zin niet door de rechter kan worden getoetst op grondwettigheid. Ook het beroep op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Richtlijn 2004/38/EG werd afgewezen, omdat eiser niet onder de werkingssfeer van deze richtlijnen valt. De rechtbank concludeerde dat de taaleis een indirect onderscheid kan maken, maar dat dit gerechtvaardigd is door het doel om de uitstroom uit de bijstand te bevorderen. De rechtbank oordeelde dat de verplichting om een taaltoets af te leggen niet onredelijk is en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de taaleis voldoet. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.