ECLI:NL:RBOVE:2021:2308

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
ak_20_1777
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor beroepsgoederenvervoer op basis van justitiële antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. Eiser, die een koeriersbedrijf runt, had op 25 februari 2020 een VOG aangevraagd ten behoeve van het verkrijgen van een vergunning voor beroepsgoederenvervoer. De aanvraag werd afgewezen op basis van meerdere justitiële antecedenten die in de afgelopen vijf jaar waren geregistreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de belangen van de samenleving bij de weigering van de VOG zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Eiser had in de afgelopen jaren verschillende strafbare feiten gepleegd, waaronder overtredingen van de Wet wegvervoer goederen en verkeersdelicten, wat volgens de rechtbank een risico voor de verkeersveiligheid met zich meebrengt. De rechtbank oordeelde dat eiser over een langere periode moet aantonen dat hij zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten voordat een VOG kan worden afgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de aanvraag van een vergunning beroepsgoederenvervoer bij De Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (hierna: NIWO) afgewezen.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) te Rijswijk verleent vergunningen aan transportbedrijven voor beroepsgoederenvervoer over de weg. Deze vergunning is verplicht voor bedrijven die actief zijn in het beroepsgoederenvervoer over de weg.
Eiser heeft sinds 2015 een koeriersbedrijf. Op 25 februari 2020 heeft eiser verzocht om afgifte van een VOG ten behoeve van het verkrijgen van een vergunning voor beroepsgoederenvervoer. Sinds 5 maart 2019 heeft eiser een NIWO-vergunning met de geldigheid van 1 jaar. Eiser wenst verlenging van die vergunning aan te vragen.
Op 4 maart 2020 heeft verweerder te kennen gegeven voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen, omdat eiser in de terugkijktermijn van vijf jaren een vijftal feiten heeft begaan welke naar het voorlopig standpunt van verweerder indien deze zich herhalen, gelet op de risico’s voor de samenleving, een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden waarvoor de VOG gevraagd wordt, in de weg staan en verweerder in de omstandigheden van het geval geen aanleiding ziet om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG.
Bij het primaire besluit van 20 maart 2020 heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eiser en overeenkomstig het voornemen, de VOG geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser op 25 april 2020 een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft de hem toegezonden uitnodiging voor een hoorzitting niet afgehaald en heeft evenmin gereageerd nadat verweerder deze nogmaals aan hem heeft toegezonden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij gewezen op inmiddels 7 feiten die ten aanzien van eiser staan vermeld in het Justitieel Documentatie Systeem.
2. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift, ten aanzien van de in 2018 begane overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen (het niet hebben van de vereiste NIWO-vergunning) verklaard dat die voortkwam uit onwetendheid. Hij heeft zich daarna ingespannen om zo spoedig mogelijk de vereiste vergunning te verkrijgen. Voor die overtreding heeft hij een strafbeschikking gekregen ter grootte van € 4300,-- die hij heeft voldaan. Hij meent dat doordat verweerder deze overtreding in zijn beslissing betrekt hij voor de tweede keer voor die overtreding wordt gestraft.
Ten aanzien van de snelheidsovertreding op 6 juni 2018 stelt eiser dat deze door een werknemer is begaan en er daarna geen snelheidsovertreding meer heeft plaatsgevonden en zal plaatsvinden. Verder zal eiser, als de nog openstaande zaak van 7 december 2018 tot een boete leidt, deze zonder meer betalen. De overige strafbare feiten zien op het niet in de bestelbus aanwezig zijn van de originele vergunning(sbewijs). Eiser wijst er op dat medeweggebruikers daardoor geen gevaar lopen.
Eiser wijst er op dat de feiten uit 2018 hem destijds bij de aanvraag voor een VOG in 2019 niet zijn tegengeworpen, althans geen belemmering hebben gevormd voor het afgeven van de VOG. Hij begrijpt dan ook niet waarom die feiten nu wel mede bepalend zijn voor de weigering van de VOG.
Eiser is voorts van mening dat hij sinds 2018 over de vereiste NIWO-vergunning beschikt en dat hij er alles aan heeft gedaan om aan de wetgeving te voldoen en stelt dat hij zijn bedrijf niet meer kan uitoefenen als de VOG wordt geweigerd. Eiser vindt dat verweerder te weinig gewicht heeft toegekend aan zijn persoonlijke belangen.
3. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is een VOG een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wjsg kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
In het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens is bepaald welke gegevens worden aangemerkt als justitiële gegevens.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620) (hierna: de beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS).
Volgens paragraaf 3.1.1 bedraagt de terugkijktermijn in beginsel vier jaren. Onder sub b. is bepaald dat indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning, aangesloten wordt bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn.
Volgens paragraaf 3.2. van de beleidsregels wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd. Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen: 1. justitiële gegevens (strafbaar feit), 2. indien herhaald, 3. risico voor de samenleving en 4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
In paragraaf 3.2.2 is bepaald dat toepassing van het objectieve criterium slechts ziet op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1. van de beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
4. De geldigheidsduur van de door eiser aangevraagde vergunning is vijf jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 3.1.1 onder b van de beleidsregels bedraagt de terugkijktermijn dus vijf jaar. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van eiser gedurende vijf jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Ten aanzien van eiser zijn in het JDS binnen de terugkijktermijn de volgende relevante justitiële gegevens geregistreerd:
- aan eiser is bij strafbeschikking van 14 mei 2020 een geldboete van € 700,- opgelegd wegens het niet tonen van een NIWO-vergunning(sbewijs);
- aan eiser is bij strafbeschikking van 11 maart 2020 een geldboete van € 380,- opgelegd wegens het niet opvolgen van een bevel van een daartoe bevoegde ambtenaar belast met handhaving ter bescherming van bij het verkeer betrokken belangen;
- aan eiser is bij strafbeschikking van 30 januari 2020 een geldboete van € 700,- opgelegd wegens het niet tonen van een NIWO-vergunning(sbewijs);
- aan eiser is bij strafbeschikking van 12 augustus 2019 een geldboete van € 700,- opgelegd wegens het verrichten van beroepsvervoer zonder geldige communautaire vergunning;
- aan eiser is bij strafbeschikking van 24 mei 2019 een geldboete van € 5.000,- opgelegd wegens het verrichten van beroepsvervoer zonder geldige communautaire vergunning (feit begaan op 7 december 2018);
- aan eiser is bij strafbeschikking van 28 november 2018 een geldboete van € 4.300,- opgelegd wegens het verrichten van beroepsvervoer zonder geldige communautaire vergunning;
- aan eiser is bij strafbeschikking van 6 juni 2018 een geldboete van € 364,- opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid.
Nu eiser voorkomt in het JDS wordt niet zonder meer een VOG afgegeven, maar wordt de aanvraag volgens de beleidsregels beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State al meerdere keren heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde beleidsregels niet onredelijk zijn (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2009:BI9706).
4.1
Objectief criterium
Volgens de beleidsregels moet eerst worden beoordeeld of aan het objectieve criterium is voldaan.
De aanvraag voor een VOG heeft betrekking op de functie van ondernemer/chauffeur goederenvervoer over de weg. In deze functie is eiser belast met het transport van goederen over de weg. Eiser is binnen de terugkijktermijn met justitie in aanraking gekomen wegens overtredingen van de Wet wegvervoer goederen en twee verkeersdelicten. Verweerder heeft zich – conform de Screeningsprofielen VOG NP – op het standpunt kunnen stellen dat het niet naleven van de voorschriften van de Wet wegvervoer goederen er toe kan leiden dat de werkzaamheden worden verricht zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde (kwaliteits)eisen en dat dit risico’s met zich mee kan brengen voor de verkeersveiligheid in zijn algemeenheid en de veiligheid van weggebruikers in het bijzonder.
Voor zover eiser stelt dat geen sprake zal zijn van herhaling omdat hij over de vereiste vergunning beschikte, wijst verweerder er op dat eiser nadien ook meerdere malen de vereiste vergunning/het vergunningsbewijs niet kon tonen. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het overschrijden van de maximumsnelheid en het niet opvolgen van een bevel van een daartoe bevoegde ambtenaar belast met handhaving ter bescherming van bij het verkeer betrokken belangen (ter zitting is gebleken dat het hier het rijden op de vluchtstrook tijdens een file betrof), indien herhaald in de functie van ondernemer/chauffeur wegvervoer goederenvervoer tot een risico voor de veiligheid van mede-weggebruikers kan leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerdere terecht gesteld dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit betekent dat de afgifte van de VOG door verweerder moet worden geweigerd (zie beleidsregels paragraaf 3.2), tenzij toetsing aan het subjectieve criterium leidt tot de conclusie dat desondanks een VOG kan worden afgegeven.
4.2
Subjectief criterium
De aanvraag dient dus vervolgens te worden getoetst aan de hand van het subjectieve criterium. Hierbij gaat het om de vraag of het persoonlijk belang van eiser om een VOG te verkrijgen zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving bij weigering ervan.
Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat het tijdsverloop sinds eiser met justitie in aanraking is gekomen, te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen en toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Eiser dient over een langere periode te laten zien dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Daarnaast wijst verweerder erop dat de hoogte van de opgelegde boetes van € 4.300,- en € 5.000,- en driemaal € 700,- erop duiden dat geen sprake is geweest van slechts lichte vergrijpen en dat eiser weliswaar een belang heeft bij toekennen van de VOG, maar dat van een ondernemer in het wegvervoer goederenvervoer mag worden verlangd dat hij de wet- en regelgeving goed naleeft omdat hij in de uitoefening van de functie veelvuldig in aanraking komt met medeweggebruikers. Verweerder concludeert dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan eisers belang bij het verstrekken van de VOG.
5. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging die verweerder gemaakt heeft, niet onredelijk is. Eiser is nog recent met justitie in aanraking gekomen wegens meerdere strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de gevraagde VOG. Dat een enkel feit bij een eerder beoordeling van de VOG niet tot een weigering van de afgifte heeft geleid, maakt dat niet anders. Naar ter zitting van de zijde van verweerder is toegelicht kreeg eiser toen het voordeel van de twijfel, maar is thans sprake van meer strafbare feiten in een relatief korte periode. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat, gelet op de recent gepleegde strafbare feiten waarbij tevens sprake is van recidive, de kans op herhaling hoger wordt ingeschat. Uiteraard verdient eiser een nieuwe kans om als vervoerder aan de slag te gaan, maar de rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat eiser over een langere periode moet laten zien dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van dergelijke strafbare feiten.
6. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.