ECLI:NL:RBOVE:2021:3791

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
ak_21_100
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden in het kader van de soortenbescherming tegen het project Karshoek-Stegeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonend op ongeveer 700 meter afstand van het project Karshoek-Stegeren, en de Gedeputeerde Staten van Overijssel. Eisers hadden verzocht om handhavend op te treden in het kader van de soortenbescherming, maar dit verzoek werd door de verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen en geconcludeerd dat de afstand tussen de woningen van eisers en de plek waarvoor de ontheffing is verleend, te groot is om hen als belanghebbenden te beschouwen. De rechtbank heeft ook het beroep van eisers op het Verdrag van Aarhus beoordeeld, maar oordeelde dat zij niet voldeden aan de vereisten om als 'betrokken publiek' te worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigde: mr. M.N.L. Klappe.

Procesverloop

In het besluit van 26 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om in het kader van de soortenbescherming handhavend op te treden tegen het project Karshoek-Stegeren afgewezen.
In het besluit van 4 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten.
1.1
Op 13 december 2018 heeft verweerder aan het Waterschap Vechtstromen voor het project Omvorming Vecht, deelgebied Steegeren-Karshoek, locatie [locatie] te Stegeren, een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend van verbodsbepalingen met betrekking tot een soort uit het beschermingsregime overige soorten. Daarbij is aangegeven dat het in het bijzonder gaat om het verbod om de beekrombout, een libellesoort, opzettelijk te doden en het verbod om vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze libellesoort opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Tevens is een ontheffing geweigerd van het verbod om de beekrombout te vangen.
1.2
Door eisers is op 7 mei 2020 een verzoek om handhaving ingediend omdat bij de uitvoerende werkzaamheden van het project Karshoek-Steegeren (herinrichting Vechtdal traject Hardenberg-Junne) in dit Natura 2000-gebied zonder de vereiste vergunning in de zin van de Wnb, beschermde diersoorten worden beschadigd en gedood.
1.3
In het schrijven van 9 juni 2020 heeft verweerder eisers in kennis gesteld van het voornemen om dat verzoek af te wijzen. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen een zienswijze in te dienen, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt.
1.4
In het besluit van 26 juni 2020 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat er een ontheffing is aangevraagd en verleend.
1.5
Het daartegen ingediende bezwaar is in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Partijen stellen zich op de volgde standpunten.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de heroverweging in bezwaar is gebleken dat eisers niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt omdat de handelingen waarvoor een Wnb-ontheffing is verleend, geen ruimtelijke uitstraling hebben op hun woon- en leefomgeving. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat eisers op zo’n 700 meter afstand wonen van de dichtstbijzijnde plek waarvoor de ontheffing met betrekking tot de Beekrombout is verleend en op meer dan 700 meter afstand van de plek waar mogelijk andere diersoorten, waarvoor een vrijstelling van de ontheffingsplicht geldt, worden aangetast.
2.2
Eisers stellen wel als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt met betrekking tot de bescherming van het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied omdat zij op 240 meter afstand van dat gebied wonen en daar direct zicht op hebben. Als belanghebbende bij de bescherming van het gebied menen zij ook belanghebbende te zijn bij de soortenbescherming voor dat gebied. In dat verband verwijzen zij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1082. Ter zitting is voorts een beroep gedaan op het Verdrag van Aarhus en is van de zijde van eisers gesteld zij op grond van dat verdrag toegang tot de rechter moeten hebben.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830, is de rechtbank van oordeel dat een natuurlijk persoon die zich beroept op bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, zich beroepen op een algemeen belang waarvoor hij of zij niet in rechte kan opkomen. Niet in alle gevallen hoeft echter op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
3.2
Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, dan wel andere handelingen worden uitgevoerd. In voornoemde uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830, oordeelt de Afdeling dat in een geval waarin een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling op gronden waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid zal worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem of haar op de gronden waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende beschermde diersoorten.
3.3
Nu eisers, naar de gemachtigde van eisers ter zitting heeft beaamd, op zo’n 700 meter afstand wonen van de dichtstbijzijnde plek waarvoor de ontheffing is verleend, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat eisers belanghebbende zouden zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van eisers wegens het ontbreken van belanghebbendheid niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.4
Met betrekking tot het beroep van eisers op de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1082, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat die uitspraak niet van toepassing is in deze zaak, omdat de uitspraak van de Afdeling ziet op de belanghebbendheid van een stichting.
3.5
Voor zover de gemachtigde van eisers ter zitting zijn in de bezwaarfase opgeworpen stelling heeft herhaald dat eisers als ‘betrokken publiek’ in de zin van artikel 6 en 9 van het Verdrag van Aarhus (Verdrag), de toegang tot de rechter niet kan worden ontzegd, oordeelt de rechtbank dat ook dit punt geen doel treft. Als ‘betrokken publiek’ moeten eisers op grond van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van het Verdrag namelijk een voldoende belang hebben om toegang tot de rechter te krijgen. In dat verband is relevant dat dat belang in overeenstemming met de eisen van het nationaal recht moet worden vastgesteld. Zoals hiervoor, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830, is overwogen kunnen eisers niet als belanghebbende worden aangemerkt.
3.6
Hetgeen overigens door eisers is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.