ECLI:NL:RBOVE:2021:4790

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
ak_21_289
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser, [naam 1]. Eiser, geboren op 9 februari 2001, heeft een verstandelijke beperking en woonde tot medio 2009 in Nederland. Daarna verhuisde hij met zijn gezin naar Zuid-Afrika, waar hij tot zijn 16e jaar naar school ging. Op 11 juni 2020 keerde hij met zijn ouders en tweelingbroer terug naar Nederland. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) had eerder besloten dat eiser geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat hij op zijn 18e verjaardag geen ingezetene van Nederland zou zijn geweest. Dit besluit werd bestreden door eiser en zijn ouders, die stelden dat er wel degelijk een duurzame band met Nederland bestond.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had geconcludeerd dat eiser geen ingezetene was op zijn 18e verjaardag. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap niet alleen afhangt van de fysieke aanwezigheid in Nederland, maar ook van de persoonlijke en duurzame band met het land. De ouders van eiser hadden altijd de intentie gehad om tijdelijk in Zuid-Afrika te verblijven en hadden gedurende hun afwezigheid regelmatig contact met Nederland onderhouden. De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks zijn lange verblijf in Zuid-Afrika, een duurzame band met Nederland had behouden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: P. Spoelstra.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
In het besluit van 5 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn ouders en begeleider, en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser, [naam 1] , is geboren op 9 februari 2001 in Nederland. [naam 1] heeft een verstandelijke beperking waardoor hij mentaal functioneert op het niveau van een 3/4-jarige, daarnaast heeft [naam 1] ook fysieke beperkingen en sensorische problematiek. Hij woonde vanaf zijn geboorte tot medio 2009 met zijn ouders in Nederland en begrijpt en spreekt alleen Nederlands. De moeder van [naam 1] richtte in die periode een school op voor autistische kinderen, [naam 2] . [naam 1] ging van 2006 tot medio 2009 naar die school. [naam 1] was in Nederland verzekerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en heeft een zorgindicatie gehad die geldig was tot 2010.
1.2
Medio 2009 is [naam 1] samen met zijn ouders, tweelingbroer en zus verhuisd naar Zuid-Afrika. In Zuid-Afrika richtte de moeder van [naam 1] ook een school op voor autistische kinderen, [naam 3] [naam 1] ging naar die school tot zijn 16e jaar. Vanaf dat moment was zijn beperking zodanig dat hij geen klassikaal onderwijs meer kon volgen zonder de lessen te verstoren. [naam 1] heeft een vaste begeleider die hem vanaf zijn 16e ook thuisonderwijs geeft.
1.3
[naam 1] werd 18 jaar op 9 februari 2019. Op 11 juni 2020 is [naam 1] met zijn ouders en tweelingbroer teruggekeerd naar Nederland. Zijn zus is al in 2017 teruggekeerd. [naam 1] heeft sinds 27 juli 2020 weer een Wlz-indicatie. Op 3 juli 2020 heeft [naam 1] een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd voor de Wajong.
Bestreden besluit
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat [naam 1] niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij op zijn 18e verjaardag geen ingezetene was van Nederland. Volgens verweerder speelde het (sociale) leven van [naam 1] zich grotendeels in Zuid-Afrika af. Hij ging daar naar school en daar woonde zijn gezin. [naam 1] had daarom geen duurzame band van persoonlijke aard meer met Nederland.
Standpunt van eiser
3. De ouders van [naam 1] voeren namens hem aan dat [naam 1] wel een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had op zijn 18e verjaardag en ook nog steeds heeft. Voor zo een band is het niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands leven in Nederland is. Tot medio 2009 speelde het hele leven van [naam 1] en zijn gezin zich af in Nederland. De ouders voeren aan dat zij altijd de intentie hebben gehad om tijdelijk naar Zuid-Afrika te gaan en weer terug te keren naar Nederland. Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat de afhankelijkheid van [naam 1] van zijn ouders onvoldoende is meegewogen. Het sociale leven van [naam 1] bestaat uit het sociale leven van zijn ouders. De ouders voeren aan dat zij steeds een duurzame en persoonlijke band met Nederland hebben gehouden doordat zij hier gemiddeld één keer per jaar naartoe terug zijn gegaan, regelmatig contact hadden met vrienden en familie in Nederland en ook betrokken waren bij de bedrijven die zij in Nederland hadden opgezet.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eiser op zijn 18e verjaardag geen ingezetene was in de zin van de Wajong. De rechtbank licht dat toe.
4.1
Op grond van artikel 1:2 van de Wajong is een ingezetene iemand die in Nederland woont. Dit begrip kan bij algemene maatregel van bestuur uitgebreid worden. Waar een persoon woont, wordt op grond van artikel 1:3 van de Wajong per geval naar de omstandigheden beoordeeld. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van het ingezetenschap op aan of er gesproken kan worden van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene (in dit geval [naam 1] ) en Nederland. [1] Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Het is daarom niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven in Nederland is.
4.2
Gelet op de rechtspraak van de CRvB is de rechtbank van oordeel dat niet beoordeeld hoeft te worden of de band van [naam 1] met Nederland sterker is dan de band van [naam 1] met een ander land, zoals Zuid-Afrika. De band van [naam 1] met Zuid-Afrika is in die zin niet relevant. Het gaat erom of [naam 1] een band met Nederland heeft en of die duurzaam en persoonlijk is, ongeacht de band van [naam 1] met een ander land.
4.3
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [naam 1] tot de verhuizing in 2009 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en dat die band er in ieder geval sinds zijn terugkeer op 11 juni 2020 ook weer is. De rechtbank is van oordeel dat die band in de tussentijd tijdens het verblijf in Zuid-Afrika is blijven bestaan. Hierbij is van belang dat het om een bijzondere situatie gaat. Door zijn ernstige verstandelijke beperking is [naam 1] niet in staat om zelf te beslissen waar hij gaat en staat. Hij is volledig afhankelijk van zijn ouders. Het (sociale) leven van [naam 1] bestaat daardoor uit het (sociale) leven van zijn ouders. De rechtbank vindt daarom dat de band tussen [naam 1] en Nederland moet worden beoordeeld aan de hand van de band tussen de ouders van [naam 1] en Nederland. [2]
4.3.1
In dit geval hebben de ouders van [naam 1] verklaard dat zij nooit de intentie hebben gehad om permanent de banden met Nederland te verbreken. In eerste instantie zou hun verblijf vier jaar duren, maar om verschillende redenen is dit langer geworden. Daarna wilden zij met hun dochter teruggaan naar Nederland, maar de tweelingbroer van [naam 1] zat toen nog op de middelbare school en zij wilden hem daar zijn school laten afmaken. Uiteindelijk zijn zij na 11 jaar teruggekeerd. De ouders hebben verklaard steeds voornemens te zijn geweest om terug te gaan. De intentie van de ouders van [naam 1] is in dit geval relevant, omdat de intentie ondersteund wordt door andere omstandigheden. [3]
[naam 1] heeft de Nederlandse nationaliteit en begrijpt ook alleen Nederlands. Gedurende het verblijf in Zuid-Afrika heeft het gezin Nederland gemiddeld één keer per jaar bezocht en er woont ook familie van het gezin in Nederland. Daarnaast is de moeder van [naam 1] betrokken gebleven bij de door haar opgerichte school in Blaricum en daarvoor ook met regelmaat teruggereisd naar Nederland. De vader van [naam 1] had geen bedrijf meer in Nederland, maar wel onroerend goed dat werd verhuurd. Ter zitting heeft de vader verklaard een beheerder te hebben ingeschakeld voor de verhuur, maar daar regelmatig contact mee te onderhouden om de verhuur in goede banen te leiden. De zus van [naam 1] is bovendien in 2017 naar Nederland is teruggegaan toen zij haar middelbare school had afgemaakt en ging studeren. Uit de constante betrokkenheid van de ouders van [naam 1] bij hun bedrijf en vastgoed, de contacten met de in Nederland woonachtige familie en vrienden, de regelmatige verblijven van het gezin in Nederland en de eerdere terugkeer van de zus van [naam 1] naar Nederland blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het gezin niet de intentie heeft gehad om Nederland definitief te verlaten en dat zij gedurende hun gehele verblijf in Zuid-Afrika duidelijke banden van persoonlijke aard met Nederland hebben onderhouden, ook met het oog op terugkeer. Hoewel het verblijf van het gezin in Zuid-Afrika lang is en er ook een band met Zuid-Afrika is opgebouwd, moet naar het oordeel van de rechtbank uit alle overige omstandigheden worden geconcludeerd dat het gezin en daarmee ook [naam 1] , een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden gedurende hun afwezigheid.
4.3.2
De rechtbank weegt bij deze conclusie ook mee dat de ouders ter zitting hebben verteld dat zij eerder terug zouden zijn gekomen als zij hadden geweten dat [naam 1] op zijn 18e beter in Nederland kon wonen om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te komen. Zoals eerder overwogen kan [naam 1] niet zelf beslissen terug te gaan naar Nederland en is hij daarvoor volledig afhankelijk van zijn ouders. In dit specifieke geval en in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden én de verbondenheid van het gezin met Nederland is de rechtbank van oordeel dat het onevenredig is als [naam 1] de rest van zijn leven wordt benadeeld door een keuze die zijn ouders destijds hebben gemaakt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet niet zelf in de zaak en zal ook geen bestuurlijke lus toepassen, omdat voor toekenning van een Wajong-uitkering aan meer vereisten moet worden voldaan dan het ingezetenschap. Verweerder heeft deze beoordeling in het eerdere besluit nog niet gemaakt. Verweerder moet daarom een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB, 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908 en CRvB, 22 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2838.
2.Vergelijk CRvB, 22 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2838.
3.Vergelijk CRvB, 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2987.