ECLI:NL:RBOVE:2021:509

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AK_19_2372
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering op basis van verkregen middelen uit boedelscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres, die sinds 1993 getrouwd was onder huwelijkse voorwaarden, heeft in 2008 haar echtelijke woning verlaten vanwege huiselijk geweld en heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. De uitkering werd aanvankelijk verstrekt in de vorm van een geldlening, omdat er onzekerheid bestond over haar vermogen na de boedelscheiding. In 2019 heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, besloten de uitkering van eiseres over de periode van 23 oktober 2008 tot en met 31 mei 2011 te herzien en terug te vorderen, omdat eiseres na de boedelscheiding een aanzienlijk bedrag had ontvangen.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat verweerder haar vermogen niet correct had vastgesteld en dat de terugvordering te laat was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inderdaad een bedrag van € 69.366,15 had ontvangen uit de boedelscheiding, wat haar vermogen boven de vrijgestelde grens bracht. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot terugvordering had kunnen besluiten, omdat eiseres over middelen beschikte die relevant waren voor de bijstandsverlening.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de bijzondere omstandigheden en de toepassing van de zes-maandenjurisprudentie verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de bijstandsverlenende instantie als de bijstandsontvanger in het kader van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J. Jaspers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder,

gemachtigde: E. Noordink.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 23 oktober 2008 tot en met 31 mei 2011 te herzien en in te trekken.
Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de juridische grondslag van het besluit aangepast. De bijstandsuitkering van eiseres is door verweerder over de hiervoor genoemde periode teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiseres was sinds 1993 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam] In verband met huiselijk geweld heeft zij eind 2008 samen met haar twee kinderen de echtelijke woning verlaten en is zij door de Vrouwenopvang gehuisvest op een geheim adres.
1.2
Eiseres heeft op 29 mei 2009 een uitkering op grond van de Pw (toen Wet werk en bijstand) aangevraagd. Bij besluit van 7 juli 2009 heeft verweerder eiseres met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening toegekend vanaf 23 oktober 2008. In het besluit is uitgelegd dat de uitkering in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, omdat nog niet duidelijk is of er na boedelscheiding sprake is van vermogen boven het vrij te laten vermogen.
1.3
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder besloten de bijstandsuitkering als geldlening van eiseres per 1 maart 2010 te stoppen en de bijstandsuitkering vanaf 1 maart 2010 om niet te verstrekken. In de brief is vermeld dat eiseres verweerder op de hoogte moet houden van de ontwikkelingen rond de boedelscheiding. Daarnaast is toegelicht dat de bijstand geheel of gedeeltelijk teruggevorderd kan worden als blijkt dat er sprake is van vermogen boven het vrij te laten vermogen.
1.4
De bijstandsuitkering van eiseres is beëindigd per 1 juni 2011, omdat haar inkomen hoger was dan de bijstandsnorm.
1.5
Verweerder heeft sinds de beëindiging van de bijstandsuitkering van eiseres regelmatig informatie opgevraagd bij eiseres over haar vermogen. Verweerder heeft
op 1 november 2017 geconstateerd dat op www.funda.nl te zien was dat de echtelijke woning verkocht was op 18 oktober 2017 en heeft eiseres op 2 november 2017 gevraagd om gegevens over de verkoop en boedelscheiding te verstrekken. Eiseres heeft bij brief van
10 november 2017 aan verweerder meegedeeld dat de woning op 1 maart 2018 geleverd zou worden.
1.6
Op 29 oktober 2018 heeft verweerder eiseres telefonisch gevraagd om de informatie over de levering van de woning en de boedelscheiding op te sturen. Verweerder heeft eiseres op 15 november 2018 per mail herinnerd aan haar verzoek. Eiseres heeft op 18 november 2018 aan verweerder meegedeeld dat zij door persoonlijke omstandigheden de stukken nog niet heeft opgestuurd, maar dat zij dat zo snel mogelijk zal doen. Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 28 januari 2019 opnieuw verzocht om gegevens over de boedelscheiding te verstrekken. In de brief is vermeld dat eiseres nog een schuld heeft bij verweerder, bestaande uit de ontvangen leenbijstand. Daarnaast is in de brief vermeld dat nog beoordeeld moet worden of de uitkering, die eiseres heeft ontvangen in de periode
1 maart 2010 tot en met 31 mei 2011, terecht is verstrekt en dat die uitkering teruggevorderd kan worden als blijkt dat eiseres vermogen bezit boven het maximaal vrij te laten vermogen.
1.7
Eiseres heeft verweerder in het eerste kwartaal van 2019 informatie over de boedelscheiding toegestuurd. Verweerder heeft op grond van de gegevens geconcludeerd dat eiseres na de boedelscheiding op 5 maart 2018 een bedrag van € 69.366,15 op haar rekening heeft ontvangen. Dit bedrag is hoger dan het vrijgestelde vermogen voor een alleenstaande ouder op 23 oktober 2008 van € 10.650,00. Daarna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit te grondslag dat eiseres naderhand in aanmerking te nemen middelen heeft verkregen. Daarom is de uitkering van eiseres door verweerder teruggevorderd met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onderdeel f, ten eerste, van de Pw.
Standpunten van partijen
3.1
Eiseres voert ten eerste aan dat verweerder haar vermogen niet heeft vastgesteld. Voor zover verweerder haar vermogen wel heeft vastgesteld, is haar vermogen te hoog vastgesteld. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de vrijlating voor een woning in eigendom, met schulden, kosten voor de boekhouder, reiskosten en kosten voor rechtsbijstand. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte wel de bedragen die eiseres heeft gekregen voor de onderneming van haar ex-partner, de beleggingsverzekering, de auto, en de motor tot haar vermogen gerekend. Eiseres wist bij aanvang van de bijstandsuitkering niet dat zij recht had op deze bedragen.
Ten tweede is verweerder te laat met het terugvorderen van de bijstandsuitkering, omdat eiseres verweerder al in maart 2018 over de verkoop en de haar toekomende bedragen geïnformeerd heeft. Volgens eiseres moet de zogenaamde zes-maandenjurisprudentie analoog worden toegepast.
Ten derde heeft eiseres gesteld dat de leenbijstand die zij heeft ontvangen alleen teruggevorderd kan worden als zij haar terugbetalingsverplichtingen heeft geschonden. Dat is niet het geval, zodat verweerder niet tot terugvordering kan besluiten.
Ten vierde heeft eiseres aangevoerd dat zij niet had verwacht en niet hoefde te verwachten dat de aan haar uitgekeerde bijstand om niet ook teruggevorderd zou worden. In de brieven van verweerder met verzoeken om informatie over de boedelscheiding werd alleen een schuld bestaande uit de leenbijstand genoemd van € 15.209,92. Eiseres dacht dat dit het volledige bedrag was dat zij moest terugbetalen.
Ten vijfde heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres.
3.2
Verweerder erkent dat zij het vermogen van eiseres niet formeel op grond van alle bezittingen, vermogen en schulden heeft vastgesteld. Het door eiseres ontvangen bedrag is echter aanzienlijk hoger dan het maximaal vrijgestelde vermogen. Van schulden zo omvangrijk dat het vermogen onder het maximaal vrijgestelde vermogen zou uitkomen, is niet gebleken. Verweerder is uitgegaan van het na boedelscheiding ontvangen bedrag van € 69.366,15. Voor de extra vrijlating voor een woning in eigendom komt eiseres niet in aanmerking aangezien zij de woning niet zelf bewoonde. Dat eiseres bovendien niet wist dat zij recht had op een aandeel in de onderneming van haar ex-partner, de beleggingsverzekering, de auto en de motor doet niet af aan het feit dat zij de bedragen wel heeft gekregen. Verweerder voert aan dat zij op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onderdeel f, ten eerste, van de Pw bevoegd is tot het terugvorderen van kosten van bijstand, indien eiseres naderhand met betrekking tot de periode waarover zij bijstand heeft gekregen over in aanmerking te nemen middelen is gaan beschikken. Daar is in dit geval volgens verweerder sprake van. Het maakt voor deze bevoegdheid tot terugvordering niet uit of de bijstand als leenbijstand of om niet is verstrekt.
Wettelijk kader
4.1
Het besluit tot terugvordering van bijstand is een voor eiseres belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust.
4.2
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onderdeel f, ten eerste, van de Pw kan verweerder kosten van bijstand terugvorderen als eiseres naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Pw beschikt of kan beschikken. Aan deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat de bijstand niet zou zijn verleend als eiseres al op een eerder tijdstip over die middelen had kunnen beschikken. Verweerder heeft de mogelijkheid om tot terugvordering van de bijstand over te gaan, zodra eiseres over de middelen kan beschikken. De middelen moeten betrekking hebben op de periode waarover bijstand is verleend en de middelen moeten teruggerekend naar het tijdstip waarop de aanspraken op die middelen ontstonden tezamen met de toen aanwezige (overige) vermogensbestanddelen en met inachtneming van de toen geldende vermogensgrens, het vrij te laten vermogen overschrijden.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot terugvordering van de aan eiseres uitgekeerde leenbijstand, bijstand om niet en uitstroompremie heeft kunnen besluiten. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen.
Heeft verweerder de omvang van het vermogen van eiseres (goed) vastgesteld?
5.2
Vaststaat dat eiseres sinds 23 oktober 2008 bijstand ontving en dat zij op die datum ook aanspraak had op haar aandeel in de op dat moment nog onverdeelde boedel. Eiseres heeft in totaal uit de boedelscheiding een bedrag van € 69.366,15 ontvangen. Zij beschikte vanaf het moment van betaling van voornoemd bedrag dus over middelen als bedoeld in artikel, 58, tweede lid, aanhef en onderdeel f, ten eerste, van de Pw met betrekking tot de periode waarover bijstand was verleend.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de bepaling van de omvang van de in aanmerking te nemen middelen uitgangspunt te zijn de waarde op het moment waarop de belanghebbende over die middelen kan beschikken. [1] Het maakt niet uit of eiseres wist dat ze aanspraak kon maken op de gelden. Ze had in de periode van bijstand recht op haar aandeel in de onverdeelde boedel en de omvang daarvan is later vastgesteld. Eiseres heeft gesteld dat er geen rekening is gehouden met schulden, maar heeft deze schulden niet aannemelijk gemaakt. De kosten waar eiseres naar heeft verwezen, zien niet op de periode waarover bijstand is verleend aan eiseres. Van in aanmerking te nemen schulden of kosten is dus niet gebleken. Eiseres kon bovendien geen aanspraak maken op de vrijstelling voor een woning in eigendom als bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Pw, omdat deze vrijstelling alleen geldt voor een woning in eigendom bij eiseres gelegen in de gemeente waar het recht op bijstand bestaat. [2] Aangezien eiseres in de gemeente Hengelo aanspraak kon maken op bijstand en de woning niet in de gemeente Hengelo gelegen is, is de vrijstelling niet op eiseres van toepassing. Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van het door eiseres ontvangen bedrag als haar vermogen in de periode waarover bijstand is verleend. Het vermogen van eiseres overschreed op 23 oktober 2008 daarom ruimschoots de voor haar geldende vermogensgrens. Aan de voorwaarden voor terugvordering als bedoeld in artikel 58, tweede lid, aanhef en onderdeel f, ten eerste, van de Pw is voldaan.
Had verweerder moeten afzien van (volledige) terugvordering?
5.4
Terugvordering van de kosten van bijstand in verband met naderhand verkregen middelen is een bevoegdheid van verweerder en geen verplichting. Daarom heeft verweerder de mogelijkheid om af te zien van terugvordering als daar redenen voor zijn.
5.5
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog tot analoge toepassing van de zogenaamde zes-maanden jurisprudentie. Deze jurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen wordt beperkt, indien niet adequaat wordt gereageerd op signalen van een betrokkene waaruit kan worden afgeleid dat te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt. Aan de jurisprudentie ligt de gedachte ten grondslag dat het terug te betalen bedrag niet onnodig moet kunnen oplopen. De uitkering van eiseres is ruim voor het besluit tot terugvordering gestopt. Van een onnodig oplopende schuld is dus geen sprake. Bovendien had verweerder niet eerder tot terugvordering kunnen besluiten, omdat het vermogen van eiseres onbekend was. Verweerder heeft het besluit tot terugvordering genomen op 16 april 2019, nadat eiseres de informatie over de boedelscheiding in het eerste kwartaal van 2019 aan verweerder heeft toegezonden. Eiseres heeft gesteld dat zij de informatie al in 2018 heeft toegestuurd, maar dit heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit de feiten, zoals weergegeven in 1.5 en 1.6, blijkt dat verweerder telkens het initiatief heeft genomen om meer informatie van eiseres te krijgen over haar vermogen.
5.6
De bevoegdheid van verweerder tot terugvordering van de verleende bijstand in verband met naderhand verkregen middelen ziet zowel op verleende bijstand om niet als op leenbijstand. [3] Het stond verweerder dan ook vrij om zowel de leenbijstand als de bijstand om niet terug te vorderen van eiseres. Dat eiseres in de overtuiging was dat alleen de leenbijstand teruggevorderd zou worden, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in haar brieven, bijvoorbeeld de brieven van 10 maart 2010 en 28 januari 2019, vermeld dat zowel de leenbijstand als de bijstand om niet teruggevorderd zouden kunnen worden na de boedelscheiding. Indien eiseres de correspondentie met verweerder niet meer overzag, had het op haar weg gelegen om hier hulp bij te vragen. Van enig gerechtvaardigd vertrouwen dat alleen de leenbijstand teruggevorderd zou worden is geen sprake.
5.7
Eiseres is onder moeilijke omstandigheden van haar ex-partner gescheiden en heeft ter zitting verklaard dat zij al veertien jaar in een moeizame toestand verkeert, nadat zij na het vertrek uit de echtelijke woning in 2008 haar leven is kwijtgeraakt. Verweerder heeft verklaard dat zij bij de bijstandsaanvraag rekening heeft gehouden met deze persoonlijke omstandigheden van eiseres. Zo is de bijstandsuitkering in 2009 met terugwerkende kracht verleend. De bijzondere en moeilijke omstandigheden waarin eiseres bij vertrek uit de woning verkeerde, maken echter niet dat zij aanspraak houdt op bijstand. Als zij in 2009 over de achteraf beschikbaar gekomen middelen kon beschikken, had zij immers geen bijstand gekregen. Het bedrag dat eiseres ter beschikking heeft gekregen is aanzienlijk, terwijl de bijstand een laatste bestaansvoorziening is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot voornoemde belangenafweging heeft kunnen komen. Eiseres heeft voorts geen dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw aannemelijk gemaakt op grond waarvan verweerder van de terugvordering had moeten afzien.
Conclusie
5.8
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten tot terugvordering van de verstrekte leenbijstand, bijstand om niet en uitstroompremie nadat eiseres de beschikking kreeg over de middelen uit de verdeelde boedel. Ter zitting heeft eiseres uitgelegd dat zij veel moeite heeft met de manier waarop verweerder over is gegaan tot invordering, namelijk door middel van beslaglegging, terwijl zij verzoeken voor een betalingsregeling zou hebben ingediend. Het besluit tot invordering door verweerder is een ander besluit dan het bestreden besluit. Daarom maakt het invorderingsbesluit van verweerder geen deel uit van deze procedure en zal de rechtbank op deze stellingen van eiseres niet verder ingaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
De griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld CRvB, 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5325.
2.bijvoorbeeld CRvB, 18 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2235.
3.bijvoorbeeld CRvB, 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1539.