ECLI:NL:RBOVE:2022:2171

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1200
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsommen wegens overtreding van kansspelautomaten regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Deventer tot invordering van € 3.000 aan dwangsommen. Deze dwangsommen waren opgelegd wegens het overtreden van een last onder dwangsom die eiser verbood kansspelautomaten in zijn poolcafé aanwezig te hebben. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht het invorderingsbesluit in stand heeft gelaten. Eiser had een vergunning voor twee speelautomaten, maar tijdens controles zijn er meer automaten aangetroffen, wat leidde tot de intrekking van de vergunning en het opleggen van de dwangsommen. Eiser betwistte de overtreding en voerde aan dat de automaten niet in zijn inrichting stonden en niet werkten. De rechtbank oordeelde echter dat de kelder van het poolcafé deel uitmaakte van de inrichting en dat de automaten, ondanks dat ze niet werkten, nog steeds als kansspelautomaten konden worden aangemerkt. Eiser stelde ook dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen was gekomen en dat dit aanleiding moest zijn om de invordering te heroverwegen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het invorderingsbesluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.E. Nauta),
en

de burgemeester van Deventer, verweerder

(gemachtigde: R. Mensink).

Procesverloop

In een besluit van 23 november 2020 (het invorderingsbesluit) heeft verweerder beslist tot invordering van dwangsommen tot een bedrag van € 3.000.
In een besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder is gebleven bij het invorderingsbesluit.
De rechtbank heeft bepaald dat de beperking van de kennisneming van enkele door verweerder ingediende stukken gerechtvaardigd is. Het gaat om enkele documenten die betrekking hebben op de financiële gegevens van eiser. Deze stukken zijn daarom niet aan eiser toegestuurd. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de niet aan hem toegezonden stukken uitspraak te doen.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en samenvatting
1. Verweerder heeft eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het aanwezig hebben van kansspelautomaten in zijn poolcafé. Verweerder vindt dat eiser de last heeft overtreden. Daarom heeft hij bij eiser € 3.000 aan dwangsommen ingevorderd.
De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder terecht heeft besloten om de dwangsommen in te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het invorderingsbesluit terecht in stand heeft gelaten
.Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser exploiteert een poolcafé aan [adres] in [plaats] (het poolcafé). Eiser had een vergunning voor het aanwezig hebben van twee speelautomaten in het poolcafé (een aanwezigheidsvergunning). Tijdens een controle zijn in het poolcafé vijf speelautomaten aangetroffen. Naar aanleiding daarvan is de aanwezigheidsvergunning op 20 november 2018 ingetrokken. Op 3 maart 2020 heeft eiser een nieuwe vergunning aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag op 22 april 2020 afgewezen.
Op 13 juni 2020 hebben toezichthouders tijdens een controle geconstateerd dat in het bargedeelte van het poolcafé twee (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden. Op 18 juli 2020 hebben toezichthouders tijdens een controle geconstateerd dat in de kelder van het poolcafé vijf (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden.
In een besluit van 11 augustus 2020 (het dwangsombesluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij handelt in strijd met artikel 30b, eerste lid, onder b en c, van de Wet op de kansspelen (Wok) en artikel 2:31b, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Deventer (de APV). Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het ook niet is toegestaan om niet werkende kansspelautomaten in de openbare inrichting te hebben zonder aanwezigheidsvergunning. Verweerder heeft eiser gelast binnen veertien dagen alle kansspelautomaten te (laten) verwijderen en verwijderd te (laten) houden uit de inrichting aan [adres] in [plaats] onder aanzegging van een dwangsom van € 1.500 per geconstateerde overtreding per week met een maximum van € 4.500. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar heeft dit bezwaar later ingetrokken. Hierdoor is het dwangsombesluit in rechte onaantastbaar geworden.
Tijdens controles op 11 en 26 september 2020 hebben toezichthouders geconstateerd
dat in een moeilijk te bereiken ruimte in de kelder van het poolcafé drie kansspelautomaten stonden, welke waren afgedekt met een blauw zeil.
In het invorderingsbesluit heeft verweerder beslist tot invordering van een bedrag van € 3.000 aan dwangsommen die zijn verbeurd wegens het overtreden van het dwangsombesluit op 11 en 26 september 2020 door het aanwezig hebben van drie kansspelautomaten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit invorderingsbesluit in stand gelaten.
Heeft eiser de last onder dwangsom overtreden?
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de bij het dwangsombesluit opgelegde last niet heeft overtreden. Hij is van mening dat de automaten die op 11 en 26 september 2020 zijn aangetroffen niet in zijn inrichting stonden en dat deze ook niet kunnen worden aangemerkt als kansspelautomaten in de zin van artikel 30 van de Wok. Daartoe voert eiser aan dat de automaten helemaal achter in de kelder stonden. Volgens eiser kan de kelder niet tot zijn inrichting worden gerekend, omdat deze was afgesloten en niet voor het publiek toegankelijk was. Eiser betwist dat in 2018 is vastgesteld dat in de kelder personen op speelautomaten hebben gespeeld. Ook als dit het geval zou zijn geweest, betekent dit volgens eiser niet dat dit in 2020 nog steeds gebeurt. Verder voert eiser aan dat de drie automaten al in de kelder stonden toen hij het poolcafé overnam en dat deze automaten het toen al niet deden. Bovendien waren de automaten aan het zicht onttrokken door een blauw afdekzeil en stonden ze ver van de stroomvoorzieningen. De toestellen waren volgens eiser niet ingericht voor het beoefenen van een spel, konden niet door een speler in werking worden gesteld en konden geen gokverslaving aanwakkeren. Eiser stelt dat hij er niet in slaagt om deze defecte automaten uit de kelder te (laten) verwijderen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de last heeft overtreden. Verweerder is van mening dat de kelder, waarin de automaten zijn aangetroffen, deel uitmaakt van de inrichting van het poolcafé. Volgens verweerder maakt het daarbij niet uit of de kelder voor bezoekers toegankelijk is. Verweerder wijst erop dat uit een proces-verbaal van 18 september 2018 blijkt dat de kelder een voor bezoekers toegankelijke ruimte is en dat de automaten toegankelijk waren voor bezoekers. Dat de automaten zijn verplaatst naar een ander, mogelijk moeilijker te bereiken deel van de kelder, maakt volgens verweerder niet dat (dit deel van) de kelder niet tot de inrichting kan worden gerekend. Verder is verweerder van mening dat de automaten die op 11 en 26 september 2020 zijn aangetroffen, kunnen worden aangemerkt als kansspelautomaten in de zin van artikel 30 van de Wok. Dat eiser
de automaten onklaar heeft gemaakt door de stekkers te verwijderen leidt er volgens verweerder niet toe dat ze niet langer zijn ingericht voor de beoefening van een spel.
3.3
De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser de last heeft overtreden. Zij zal dit hierna toelichten.
3.3.1
De in het dwangsombesluit opgelegde last houdt in dat eiser binnen veertien dagen alle kansspelautomaten moet (laten) verwijderen en verwijderd moet (laten) houden uit de inrichting aan [adres] in [plaats] . Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het ook niet is toegestaan om niet werkende kansspelautomaten in de openbare inrichting te hebben zonder aanwezigheidsvergunning. Het dwangsombesluit is in rechte onaantastbaar.
3.3.2
Voor zover eiser met zijn betoog het dwangsombesluit heeft willen aanvechten, slaagt hij daarin niet.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een belanghebbende in de procedure tegen een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen.
Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. [1]
Uit wat eiser heeft aangevoerd, volgt niet dat sprake is van zo’n uitzonderlijk geval. Het dwangsombesluit is gebaseerd op wat de toezichthouders hebben geconstateerd tijdens de controles van 13 juni 2020 en 16 juli 2020. Op 13 juni 2020 constateerden zij dat in het bargedeelte van het poolcafé twee (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden en op 18 juli 2020 dat in de kelder van het poolcafé vijf (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen aanwezigheidsvergunning heeft en dat het zonder zo’n vergunning verboden is om kansspelautomaten aanwezig te hebben in het poolcafé. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat deze automaten op dat moment evident niet konden worden aangemerkt als kansspelautomaten, noch dat deze automaten
op dat moment niet stonden op voor het publiek toegankelijke plaatsen of in een niet voor het publiek toegankelijke inrichting in de zin van artikel 30b, eerste lid, van de Wok.
De enkele stelling van eiser dat de stekkers van de automaten waren verwijderd, dat de automaten defect waren en dat de kelder geen deel uitmaakt van de inrichting van het poolcafé zijn daarvoor onvoldoende. Daarom is het niet evident dat er voorafgaand aan het opleggen van de last geen overtreding is gepleegd.
3.3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kelder ten tijde van de controles van 11 en 26 september 2020 deel uitmaakte van de inrichting van het poolcafé.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder genoemde passage uit de wetsgeschiedenis van de Wok [2] niet kan worden afgeleid dat de kelder in september 2020 deel uitmaakte van de inrichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze passage betrekking op de vraag of sprake is van één inrichting of van meerdere inrichtingen en niet op de vraag of een bepaalde ruimte überhaupt deel uitmaakt van een inrichting.
In de periode waar het in deze zaak om gaat werd in de Wok voor de uitleg van het begrip inrichting aangesloten bij de uitleg die aan dat begrip werd gegeven in de Drank- en horecawet (Dhw). In een uitspraak van 28 december 2016 is de Afdeling ingegaan op
de vraag wat onder een inrichting in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Dhw valt. [3]
De Afdeling verwijst daarbij naar de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. [4] Daarin staat: “In de thans voorgestelde formulering is helder dat een inrichting bestaat uit alle lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Bij een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, vallen onder de inrichting de horecalokaliteit (dat is de ruimte, waarin in ieder geval alcoholhoudende drank maar ook voedsel wordt geserveerd), de keuken, de toiletten, de gangen, de voorraadruimten en alle andere ruimten die voor de bedrijfsvoering nodig zijn.
Uit deze omschrijving blijkt dat voor de beantwoording van de vraag of een ruimte tot een inrichting behoort niet van belang is of die ruimte al dan niet toegankelijk is voor publiek.
Uit het dossier blijkt dat de kelder kon worden betreden via een deur achter de bar (op de begane grond) van het poolcafé. Dit is een indicatie dat de kelder ten dienste staat van het poolcafé en niet van (bijvoorbeeld) de boven het poolcafé gelegen woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de controle van 15 september 2018 kan worden afgeleid dat de kelder op dat moment deel uitmaakte van de inrichting van het poolcafé. De rechtbank leidt dit met name af uit de in dat proces-verbaal vermelde omstandigheden dat in die kelder vijf kansspelautomaten stonden, dat vier van de vijf automaten waren aangesloten op het stroomnet en aan gingen toen een schakelaar werd omgezet, dat in de uitbetaalbak van één van de automaten ruim 20 euro aan muntgeld lag, dat bij de automaten barkrukken stonden, dat de automaten in tegenstelling tot de rest van
de kelder redelijk stofvrij waren en dat bij de automaten verse alcoholische dranken en verse sigarettenpeuken zijn aangetroffen.
Tijdens de controles van 11 en 26 september 2020 is geconstateerd dat drie van deze vijf kansspelautomaten op dat moment nog steeds in de kelder stonden. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zelfs alle vijf automaten toen nog in de kelder stonden.
De rechtbank vindt het, gelet op het gebruik dat ongeveer twee jaar eerder van de kelder en de daarin aanwezige automaten is gemaakt en de omstandigheid dat de kelder kan worden betreden via een deur achter de bar van het poolcafé, aannemelijk dat de kelder in september 2020 nog steeds onderdeel was van de inrichting van het poolcafé. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de automaten, voor zover deze op dat moment niet meer werden gebruikt, nog wel in de kelder waren opgeslagen. In die zin kan de kelder naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als opslagruimte van het poolcafé.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij de automaten door hun grote omvang niet uit de kelder kon verwijderen. Eiser had de automaten desnoods kunnen (laten) slopen of demonteren. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat de automaten inmiddels wel uit de kelder zijn verwijderd.
Daarom faalt de beroepsgrond dat de automaten niet in de inrichting stonden.
3.3.4
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de automaten die op 11 en 26 september 2020 zijn aangetroffen in de kelder van het poolcafé kunnen worden aangemerkt als kansspelautomaten.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat eiser de stekkers van deze automaten heeft verwijderd niet dat niet langer sprake is van kansspelautomaten. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het vrij eenvoudig is om de automaten te (laten) voorzien van nieuwe stekkers of deze op een andere manier van stroom te (laten) voorzien.
Eiser heeft gesteld dat de automaten (ook afgezien van het verwijderen van de stekkers) niet werkten en dat ze ook al niet werkten toen hij het poolcafé, inclusief de automaten, overnam van de vorige uitbater. De rechtbank vindt deze stelling niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het proces-verbaal van de controle van 18 september 2018 worden afgeleid dat ten minste vier van de vijf automaten op dat moment werkten. De rechtbank leidt dit af uit de in dat proces-verbaal vermelde omstandigheden, die zijn genoemd in 3.3.3. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de automaten na 18 september 2018 kapot zijn gegaan, laat staan dat deze automaten niet kunnen worden gerepareerd.
Daarbij is van belang dat de last ook ziet op het verwijderen en verwijderd houden van niet werkende kansspelautomaten.
Daarom faalt ook de beroepsgrond dat de automaten geen kansspelautomaten zijn.
Had verweerder moeten afzien van het invorderen van de dwangsommen in verband met eisers financiële omstandigheden?
4.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van het invorderen van de dwangsommen vanwege de gevolgen van de overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus. Daartoe voert hij aan dat hij het poolcafé ten gevolge van deze maatregelen medio 2020 heeft moeten sluiten, waardoor hij geen inkomsten meer had en hij betalingsproblemen heeft gekregen. Eiser stelt dat hij deze problemen voor die tijd nog niet had. Eiser voert aan dat hij hierdoor niet in staat is om de dwangsommen te betalen. Volgens eiser volgt uit de documenten die zijn boekhouder op 13 april 2021 en 14 mei 2021 heeft ingediend, dat hij geen liquidabel vermogen (meer) heeft, dat zijn beslagvrije voet bij invordering wordt aangetast en dat hij bij (volledige) invordering lange tijd beneden het bestaansminimum zal moeten leven.
4.2
Verweerder is van mening dat uit wat eiser heeft aangevoerd over zijn financiële situatie geen bijzondere omstandigheden kunnen worden afgeleid die aanleiding geven om de dwangsommen niet (volledig) in te vorderen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn beperkte draagkracht niet in staat zal zijn om de dwangsommen (volledig) te betalen. Verweerder is van mening dat eiser met de door hem verstrekte informatie onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen voor hem zouden hebben. Verweerder is van mening dat eiser de door hem gestelde gevolgen van de coronacrisis niet inzichtelijk en aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij vindt verweerder van belang dat alle horecaondernemers zijn getroffen door de overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus. Verder wijst verweerder erop dat hiervoor vanuit de overheid financiële steun wordt verleend en dat de financiële gevolgen van de maatregelen naar verwachting tijdelijk zullen zijn. Verweerder vindt het, mede gelet op precedentwerking, belangrijk dat verbeurde dwangsommen worden geïnd. Verder vindt verweerder van belang dat een betalingsregeling is vastgesteld die voorziet in een gespreide betaling van het verschuldigde bedrag.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om geheel of gedeeltelijk af te zien van het invorderen van de verbeurde dwangsommen. Zij legt dit hierna uit.
4.3.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling hoeft het bestuursorgaan bij een besluit omtrent invordering van de verbeurde dwangsom in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan immers in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen en, als hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding, als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben. [5]
4.3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat evident is dat hij, gezien zijn financiële draagkracht, niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Naast hetgeen verweerder heeft aangevoerd, vindt de rechtbank daarbij van belang dat een coulante betalingsregeling is getroffen en dat eiser in de afgelopen periode, ondanks de door hem gestelde financiële problemen, maandelijks aan deze betalingsregeling heeft voldaan. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het invorderingsbesluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Drank- en horecawet (Dhw)

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: (…)
horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse; (…)
inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte; (…).
Wet op de kansspelen (Wok)

Artikel 30 (zoals dit artikel luidde tot 1 juli 2021)

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
b. behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;
c. kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is.

Artikel 30b, eerste lid

Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben
a. op of aan de openbare weg;
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen:
1°. waarvoor ingevolge artikel 3 van de Alcoholwet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist, of
2°. waarin het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafetaria-, het lunchroom- of het partycateringbedrijf wordt uitgeoefend, of waarin de verstrekking van logies, gepaard gaande met dienstverlening of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, als bedrijf plaats heeft, niet zijnde ondernemingen waarin uitsluitend het contractcateringbedrijf wordt uitgeoefend of waarin uitsluitend contractcateringactiviteiten als bedrijf plaats hebben.

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten:
a. in een hoogdrempelige inrichting;
b. in een inrichting, anders dan onder a, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.
2 Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal kansspelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald. (…).
Algemene plaatselijke verordening Deventer (de APV)

Artikel 2:31b

1. Het is verboden in een openbare inrichting in enigerlei vorm met of om geld te spelen.
2 Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Kamerstukken II 1997/98 25 727, nr. 3, p. 20-21.
3.Deze uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2016:3453.
4.Kamerstukken II 1998/99, 25 969, nr. 8, blz. 3.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333.