3.3.1De in het dwangsombesluit opgelegde last houdt in dat eiser binnen veertien dagen alle kansspelautomaten moet (laten) verwijderen en verwijderd moet (laten) houden uit de inrichting aan [adres] in [plaats] . Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het ook niet is toegestaan om niet werkende kansspelautomaten in de openbare inrichting te hebben zonder aanwezigheidsvergunning. Het dwangsombesluit is in rechte onaantastbaar.
3.3.2Voor zover eiser met zijn betoog het dwangsombesluit heeft willen aanvechten, slaagt hij daarin niet.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een belanghebbende in de procedure tegen een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen.
Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
Uit wat eiser heeft aangevoerd, volgt niet dat sprake is van zo’n uitzonderlijk geval. Het dwangsombesluit is gebaseerd op wat de toezichthouders hebben geconstateerd tijdens de controles van 13 juni 2020 en 16 juli 2020. Op 13 juni 2020 constateerden zij dat in het bargedeelte van het poolcafé twee (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden en op 18 juli 2020 dat in de kelder van het poolcafé vijf (uitgeschakelde) kansspelautomaten stonden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen aanwezigheidsvergunning heeft en dat het zonder zo’n vergunning verboden is om kansspelautomaten aanwezig te hebben in het poolcafé. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat deze automaten op dat moment evident niet konden worden aangemerkt als kansspelautomaten, noch dat deze automaten
op dat moment niet stonden op voor het publiek toegankelijke plaatsen of in een niet voor het publiek toegankelijke inrichting in de zin van artikel 30b, eerste lid, van de Wok.
De enkele stelling van eiser dat de stekkers van de automaten waren verwijderd, dat de automaten defect waren en dat de kelder geen deel uitmaakt van de inrichting van het poolcafé zijn daarvoor onvoldoende. Daarom is het niet evident dat er voorafgaand aan het opleggen van de last geen overtreding is gepleegd.
3.3.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kelder ten tijde van de controles van 11 en 26 september 2020 deel uitmaakte van de inrichting van het poolcafé.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder genoemde passage uit de wetsgeschiedenis van de Wokniet kan worden afgeleid dat de kelder in september 2020 deel uitmaakte van de inrichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze passage betrekking op de vraag of sprake is van één inrichting of van meerdere inrichtingen en niet op de vraag of een bepaalde ruimte überhaupt deel uitmaakt van een inrichting.
In de periode waar het in deze zaak om gaat werd in de Wok voor de uitleg van het begrip inrichting aangesloten bij de uitleg die aan dat begrip werd gegeven in de Drank- en horecawet (Dhw). In een uitspraak van 28 december 2016 is de Afdeling ingegaan op
de vraag wat onder een inrichting in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Dhw valt.
De Afdeling verwijst daarbij naar de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling.Daarin staat: “In de thans voorgestelde formulering is helder dat een inrichting bestaat uit alle lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Bij een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, vallen onder de inrichting de horecalokaliteit (dat is de ruimte, waarin in ieder geval alcoholhoudende drank maar ook voedsel wordt geserveerd), de keuken, de toiletten, de gangen, de voorraadruimten en alle andere ruimten die voor de bedrijfsvoering nodig zijn.
Uit deze omschrijving blijkt dat voor de beantwoording van de vraag of een ruimte tot een inrichting behoort niet van belang is of die ruimte al dan niet toegankelijk is voor publiek.
Uit het dossier blijkt dat de kelder kon worden betreden via een deur achter de bar (op de begane grond) van het poolcafé. Dit is een indicatie dat de kelder ten dienste staat van het poolcafé en niet van (bijvoorbeeld) de boven het poolcafé gelegen woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de controle van 15 september 2018 kan worden afgeleid dat de kelder op dat moment deel uitmaakte van de inrichting van het poolcafé. De rechtbank leidt dit met name af uit de in dat proces-verbaal vermelde omstandigheden dat in die kelder vijf kansspelautomaten stonden, dat vier van de vijf automaten waren aangesloten op het stroomnet en aan gingen toen een schakelaar werd omgezet, dat in de uitbetaalbak van één van de automaten ruim 20 euro aan muntgeld lag, dat bij de automaten barkrukken stonden, dat de automaten in tegenstelling tot de rest van
de kelder redelijk stofvrij waren en dat bij de automaten verse alcoholische dranken en verse sigarettenpeuken zijn aangetroffen.
Tijdens de controles van 11 en 26 september 2020 is geconstateerd dat drie van deze vijf kansspelautomaten op dat moment nog steeds in de kelder stonden. Eiser heeft ter zitting verklaard dat zelfs alle vijf automaten toen nog in de kelder stonden.
De rechtbank vindt het, gelet op het gebruik dat ongeveer twee jaar eerder van de kelder en de daarin aanwezige automaten is gemaakt en de omstandigheid dat de kelder kan worden betreden via een deur achter de bar van het poolcafé, aannemelijk dat de kelder in september 2020 nog steeds onderdeel was van de inrichting van het poolcafé. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de automaten, voor zover deze op dat moment niet meer werden gebruikt, nog wel in de kelder waren opgeslagen. In die zin kan de kelder naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als opslagruimte van het poolcafé.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij de automaten door hun grote omvang niet uit de kelder kon verwijderen. Eiser had de automaten desnoods kunnen (laten) slopen of demonteren. Daarbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat de automaten inmiddels wel uit de kelder zijn verwijderd.
Daarom faalt de beroepsgrond dat de automaten niet in de inrichting stonden.
3.3.4Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de automaten die op 11 en 26 september 2020 zijn aangetroffen in de kelder van het poolcafé kunnen worden aangemerkt als kansspelautomaten.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat eiser de stekkers van deze automaten heeft verwijderd niet dat niet langer sprake is van kansspelautomaten. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het vrij eenvoudig is om de automaten te (laten) voorzien van nieuwe stekkers of deze op een andere manier van stroom te (laten) voorzien.
Eiser heeft gesteld dat de automaten (ook afgezien van het verwijderen van de stekkers) niet werkten en dat ze ook al niet werkten toen hij het poolcafé, inclusief de automaten, overnam van de vorige uitbater. De rechtbank vindt deze stelling niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het proces-verbaal van de controle van 18 september 2018 worden afgeleid dat ten minste vier van de vijf automaten op dat moment werkten. De rechtbank leidt dit af uit de in dat proces-verbaal vermelde omstandigheden, die zijn genoemd in 3.3.3. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de automaten na 18 september 2018 kapot zijn gegaan, laat staan dat deze automaten niet kunnen worden gerepareerd.
Daarbij is van belang dat de last ook ziet op het verwijderen en verwijderd houden van niet werkende kansspelautomaten.
Daarom faalt ook de beroepsgrond dat de automaten geen kansspelautomaten zijn.
Had verweerder moeten afzien van het invorderen van de dwangsommen in verband met eisers financiële omstandigheden?